Onbegrip”, “consternatie”, ”roekeloos populisme”, “de sovjetrepubliek aan de Maas”, “obscure Belgian region of Wallonia scuppers historic EU trade deal”, “Walen op dezelfde lijn als Noord-Korea”, “Chavez aan de Samber”, “he [Magnette] is mad” ... Geen woorden zijn te zwaar om de woede uit te drukken van de neoliberale eurofiele elites die in dienst van een aantal sterke commerciële lobby's het Comprehensive Trade and Investment Agreement (CETA) tussen de EU en Canada willen doordrukken. Het doel van het CETA is investeringen bevorderen door investeerders de mogelijkheid te geven overheden aan te klagen voor een supranationaal geschillenmechanisme en handel stimuleren door het wegwerken van zoveel mogelijk tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen. Tarifaire handelsbelemmeringen zijn invoerheffingen, niet-tarifaire handelsbelemmeringen zijn administratieve verplichtingen maar evengoed regelgeving die bepaalde producten of diensten willen weren. Er wordt in het huidige ontwerp van het CETA erkend dat overheden publieke taken hebben zoals het beschermen van de volksgezondheid, veiligheid en leefmilieu en het voorzien van publieke diensten, maar dat mag niet gebeuren met “overdreven” maatregelen. In het geval van betwisting van overheidsmaatregelen zou een bedrijf naar een soort supranationale rechtbank, het Investment Court System (ICS), moeten kunnen stappen die zich dan moet uitspreken over het al dan niet “overdreven” zijn van de maatregelen.

 

 De bezwaren tegen het CETA zijn genoeg bekend: het speelt in het voordeel van een beperkt aantal economische sectoren die vooral op uitvoer georiënteerd zijn terwijl alle andere sectoren een verscherpte concurrentie zullen ondervinden van producten en diensten die onder lagere sociale en milieunormen in Canada geproduceerd zijn; het bevat een luik over de oprichting van het ICS dat het mogelijk maakt dat grote bedrijven die het zich financieel kunnen permitteren overheden voor een supranationale investeringsrechtbank te dagen als ze vinden dat (nieuwe) regelgeving hun investeringen of de winst erop aantast en zo striktere milieu- en sociale regelgeving dreigt af te remmen of zelfs ongedaan te maken; het moet EU-multinationals in staat stellen om toegang te krijgen tot het schaliegas dat in Noord-Amerika geproduceerd wordt waardoor het de EU-richtlijn over de kwaliteit van brandstoffen, de EU Policy Coherence for Sustainable Development en het voorzorgsprincipe dreigt te ondermijnen.

 

De parlementen van het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap hebben een poging gedaan gebruik te maken van hun grondwettelijk verankerde bevoegdheid tot inspraak bij internationale verdragen die betrekking hebben op hun bevoegdheden. Deze internationale verdragsrechtelijke autonomie van de gewesten en de gemeenschappen is er gekomen doordat een aantal Vlaams-nationalistische politici in het Sint-Michielsakkoord over de vierde staatshervorming in 1993 consequent de belangen van de verschillende volken in de Belgische staat verdedigd hebben tegen het Belgische centralisme. Het Vlaams Parlement gebruikt deze bevoegdheid al lang om de ratificatie van het Verdrag over Minderheden van de Raad van Europa tegen te houden omdat dat verdrag geen onderscheid maakt tussen “minderheden” zoals gedefinieerd in de VN-Conventie over Minderheden, recente migrantengemeenschappen en sociale klassen die zich onderscheiden van de rest van de bevolking door gebruik te maken van een andere taal. Ditmaal gebruikten de parlementen van het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap deze bevoegdheid de facto in een poging om de democratische, sociale en ecologische rechten van honderden miljoenen Europeanen en Canadezen te beschermen. Dat strekte hun tot eer.

 

Oorspronkelijk waren de supranationale geschillenmechanismen voor conflicten tussen bedrijven en overheden zoals het Investor State Dispute Settlement System (ISDS) voorzien om een bedrijf/investeerder te beschermen tegen onteigening zonder schadeloosstelling, een fenomeen dat zich na WOII vooral voordeed in oud-kolonies, soms burgerlijke democratieën maar vaak autoritaire regimes zoals militaire dictaturen, waar corruptie nog veel erger was dan in de staten van de voormalige kolonisatoren. Geleidelijk zijn bedrijven het concept “onteigening” zodanig uitgebreid gaan interpreteren dat ze het ook inroepen voor alles wat hun (geplande) winstmarges verkleint of dreigt te verkleinen, zoals strengere sociale of milieuregelgeving. Hierdoor plegen ze natuurlijk inbreuk op de bevoegdheden van democratisch verkozen overheden. Het is erg dat een aantal wetenschappers hierin meegaan. Zo stelt prof. Internationale Handel Jan Van Hove (KUL) in een recent interview: “Het is heus niet zo dat een multinational de wetgeving naar zijn hand kan zetten. Hij moet kunnen aantonen dat hij door een wetswijziging daadwerkelijk verlies lijdt.” (De Morgen, 20/10/16) Dus niet omdat hij onteigend wordt zonder schadeloosstelling of omdat hij aan discriminerende wetgeving onderworpen is maar louter “omdat hij verlies lijdt”. Prof. Internationaal Recht Jan Wouters (KUL) voert ter verdediging van het CETA aan dat “beide partijen hun recht vrijwaren om hun bestaande wetten betreffende arbeid en sociale zekerheid onveranderd te toe te passen.” (De Standaard, 24/10/16) Wat natuurlijk betekent dat ze geen nieuwe strengere regelgeving kunnen invoeren. Wouters stelt nog : ”Juist bij gebrek aan internationale afspraken en meer doeltreffende internationale samenwerking staan landen vaak alleen in hun aanpak van problemen als belastingontwijking, sociale en milieudumping. We zouden beter werken aan lange termijn oplossingen via sterkere multilaterale afspraken en instellingen. De terechte zorg dat sommige bedrijven te veel invloed hebben en daardoor legitieme beleidskeuzen van staten kunnen ondermijnen, blijft bestaan. “ Maar het CETA is precies geen multilateraal akkoord maar een bilateraal dat alleen Canada en de EU-lidstaten bindt. Dat de dreiging met enorme schadeclaims niet fictief is en nu al een afschrikwekkende realiteit is bewijst het voorbeeld van het Zweedse energiebedrijf Vattenfall dat drie kerncentrales uitbaat in Duitsland. Omdat de Duitse regering in 2011 besliste tot de kernuitstap en het geleidelijk sluiten van alle kerncentrales tegen 2022, claimt Vattenfall een compensatie van 4,7 miljard euro als overheidsbijdrage om de kerncentrales te ontmantelen. Sedert de ondertekening van het North American Freet Tade Agreement (NAFTA) kreeg Canada zelf al meer dan 30 schadeclaims van investeerders uit de VSA via een NAFTA-ISDS-systeem. Zo moest het een schadevergoeding uitbetalen aan het Amerikaanse mijnbouwbedrijf Bilcon omdat het weigerde om een milieuvergunning te geven voor de uitbreiding van een Bilconmijn in Canada. De arbiters van het ISDS-systeem van NAFTA vonden dat de “legitieme verwachtingen” van Bilcon geschaad werden. De Franse multinational Suez Environnement klaagde de Argentijnse staat aan omdat die besloot om van de watervoorziening van Buenos Aires opnieuw een publieke dienst te maken. Suez Environnement kreeg een schadevergoeding van 405 miljoen US dollar toegewezen door de arbiters.

 

Bovendien is dit mechanisme zelf discriminerend voor verschillende actoren want staten, burgers noch middenveldorganisaties kunnen van de procedure gebruik maken om bedrijven aan te klagen en de meeste kmo’s kunnen beschikken niet over het nodige kapitaal om een procedure voor een ISDS-systeem uit te vechten. Prof. Jan Wouters verdedigd het in het CETA tot ICS omgevormde ISDS systeem door te stellen: “Met kleinere bedrijven in het achterhoofd is het zo opgesteld dat de verliezende tegenpartij alle kosten moet betalen. Dus als je als kmo procedeert tegen een staat en je wint de zaak, dan betaalt die staat je dossierkosten.” Wat impliceert dat als je als kapitaalsarme kmo je zaak verliest, je jezelf de strop hebt omgedaan. Hoeveel kmo’s zullen in die omstandigheden van hun theoretische mogelijkheid om beroep te doen op een investeringsrechtbank gebruik maken? Grote multinationals kunnen best een zaak verliezen, voor de meeste kmo’s zou het dodelijk zijn.

 

Ten slotte blijkt dat de Europese Commissie zelfs haar onderhandelingsmandaat overschreden heeft. Dat mandaat zegt dat alle culturele diensten buiten het akkoord moeten vallen. Maar in art. 7.7. staat: “De beschikkingen van het huidige akkoord zijn niet van toepassing op subsidies en overheidssteun voor audiovisuele diensten in het geval van de EU en van culturele industrieën in het geval van Canada.” “Culturele industrieën” is in het CETA duidelijk gedefinieerd als de hele culturele sector. In tegenstelling tot Canada wil de Europese Commissie blijkbaar alleen de audiovisuele diensten buiten het akkoord houden.

 

Er zijn voorstanders van het CETA die stellen dat het belangrijkste aspect van het CETA de regelgevende convergentie is, het op elkaar afstemmen van normen, tussen twee grote economische partners die die naar mondiale normen een sterke sociale en milieuregelgeving hebben. Daardoor zou de norm gezet worden voor staten als China, India, de Russische Federatie, de VSA etc. die er vaak veel zwakkere regelgeving op na houden. Maar het is een illusie te denken dat pakweg China of de VSA dezelfde strenge normering zouden volgen in een vrijhandelsakkoord met partners in pakweg Afrika of Zuid-Amerika als ze verplicht zouden zijn te doen in een akkoord met Canada of de EU. Goede sociale en milieuregelgeving zal enkel afgedwongen worden door de strijd aan de basis van gemeenschappen, sociale organisaties, milieubewegingen, etc. in de respectievelijke staten.

 

Onder druk van het verzet tegen het CETA in lidstaten als Oostenrijk, Duitsland en Frankrijk besliste de voorzitter van de Europese Commissie Juncker om het CETA ook te laten ratificeren door (de parlementen van) de lidstaten. De bedoeling was dat deze het CETA zouden “verkopen” aan hun bevolking en zonder meer zouden goedkeuren. Nu enkele parlementen schijnbaar écht inspraak eis(t)en valt deze tactiek in duigen. Daarmee was voorlopig een eind gekomen aan de ja-knikdemocratie die onze politieke elites jarenlang meegespeeld hebben in het EU circus. We zeggen wel voorlopig want het is duidelijk dat de druk op de Waalse politici enorm was, zowel vanuit de bedrijfswereld als vanuit de politieke establishmenten in de andere EU lidstaten.

 

De PS heeft in een vorig politiek leven zowel het oorspronkelijke onderhandelingsmandaat voor het CETA (2009) als de uitbreiding van het mandaat (2011) vanuit de Belgische regering mee goedgekeurd, inclusief het mandaat voor een supranationaal geschillenmechanisme. De PS heeft in haar rangen talrijke mensen met een ministeriële en kabinets ervaring die echt wel weten waarvoor zo’n vrijhandels en investeringsakkoord dient. Ze beschikt ook over een van de beste studiediensten in de Belgische staat. Maar sedert 2014 zit de PS op federaal niveau in de oppositie en ze zal daar nog minstens voor enkele jaren blijven. Ondertussen voelt ze al enkele jaren de hete adem van de PTB/PVDA in de nek met steeds slechtere uitslagen bij verkiezingen en opiniepeilingen. De onderhandelingen tussen de EU en Canada zijn officieel beëindigd op 26 september 2014. Zelfs nadat ze nagelaten had om vanuit de Belgische regering de onderhandelingen bij te sturen kon de PS reeds vanaf die datum een kritische evaluatie maken van het eindresultaat. Toch liet ze het aan ECOLO over om in april 2015 een eerste kritische ontwerpresolutie in het Waals Parlement in te dienen. Slechts op 13 juli 2015 dienden ook de PS, cdH en PTB/PVDA elk een eigen kritische ontwerpresolutie in over het CETA. Bij de aanvang van het volgende parlementaire werkjaar vroeg Waals minister-president Magnette ontvangen te worden door Cecilia Malmström, Europees commissaris voor handel, om de Waalse bezorgdheden uiteen te zetten. Hij werd effectief ontvangen op 2 oktober 2015. In plaats van die bezorgdheden mee te nemen om het verdrag aan te passen zakte Malmström op 29 januari 2016 zelf af naar het parlement van het Waals Gewest om de volksvertegenwoordigers te overtuigen van alle voordelen van het CETA. PS-volksvertegenwoordiger Dimitri Lagasse zei haar toen reeds duidelijk dat het Waals Parlement het CETA in zijn toenmalige vorm niet zou kunnen goedkeuren. Op 27 april stemde het Waals Parlement dan een nieuwe resolutie met 44 stemmen voor en 22 tegen waarin het uitdrukkelijk stelt “geen volmacht te verlenen aan de federale regering om het CETA tussen de EU en Canada te tekenen”. Al die tijd heeft de Europese Commissie geen vin verroerd. Wellicht dacht ze hetzelfde als wat een anonieme bron uit de MR over zijn partij getuigde in Le Soir: ”We hebben altijd gedacht dat de Waalse minister-president blufte en op een bepaald moment zou plooien en daardoor krediet verliezen. Dat was een vergissing.” (Le Soir 26/10/16) Uiteindelijk komt er twee weken voor de door de Europese Commissie voorziene datum van 27 oktober voor ondertekening van het CETA een crisismoment door de weigering van de Waalse gewestregering en de Franstalige Gemeenschapsregering en hun respectievelijke parlementen om hun toestemming te verlenen aan de federale regering om om het CETA te ondertekenen. Minister-president Magnette kon de spanning opdrijven, haalde de koppen in zowat de hele internationale media, kon aantonen dat de Belgische staat bestaat uit fundamenteel verschillende politieke culturen, bezorgde de Belgische federale regering zwaar gezichtsverlies in de kringen van de hoge economische elites en hun EU-waterdragers maar haalde uiteindelijk zeer weinig binnen. Op 28 oktober blijkt dat er aan de inhoud van de onderhandelde tekst van het CETA geen jota veranderd wordt en dat er een Belgische interpretatieve verklaring aan de bijlagen van het akkoord wordt toegevoegd die niets fundamenteels verandert aan de voorziene interpretatie. Het enige wat Magnette “binnengehaald” heeft is dat in de gemeenschappelijke verklaring van de regeringen van de Belgische staat, die als annex aan de annexen toegevoegd wordt, staat dat de parlementen van het Waals Gewest, de Franse Gemeenschap, en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zich het recht voorbehouden om het luik m.b.t. de investeringsrechtbank ICS niet te ratificeren. Het is dus een politieke intentieverklaring. In het hele zogenaamde verzet van de PS en cdH zijn fundamentele elementen als de EU Policy Coherence for Sustainable Development, de EU-richtlijn over de kwaliteit van brandstoffen, het voorzorgsprincipe en de vrijwaring van de hele culturele sector blijkbaar niet op tafel gekomen.

 

Direct na de ondertekening door de EU lidstaten en Canada treden alle bepalingen in het CETA die alleen met handel te maken hebben voorlopig (sic) al in werking. Het akkoord moet nu nog de getoetst worden door het Europees Hof van Justitie, het Duits Grondwettelijk Hof en waarschijnlijk ook het Frans Grondwettelijk Hof. Als het CETA deze toetsingen doorstaat en het politieke establishment in Wallonië toch plooit en tot ratificatie van het CETA overgaat is er nog de hoop dat de Nederlandse volksbeweging tegen vrijhandelsakkoorden en de EU er in slaagt om daar via een referendum het CETA vooralsnog in de prullenmand te gooien.