Sinds jaar en dag klaagt het Belgische patronaat over de indexering. Daar heeft het trouwens de huidige stijgende energieprijzen nooit voor nodig gehad: reeds voordien heette het riedeltje dat de indexering van de lonen “onze” concurrentiekracht ten opzichte van de omringende landen aantast. Dat er bij deze bewering, ook vanuit wetenschappelijke hoek, ernstige vraagtekens worden geplaatst en dat ook de lonen in het buitenland vaak worden geïndexeerd[1], lijkt hen daarbij niet te deren. Een cynicus zou bijna durven zeggen dat VBO, Voka en Unizo de huidige stijging van de energieprijzen bijna moeten verwelkomen als nuttig instrument in hun onophoudelijke campagne tegen de indexering – ware het niet dat deze stijging natuurlijk ook de winstmarges aantast door ook de energiekosten als dusdanig op te drijven, wat – althans voor de industriële sector – zwaarder doorweegt dan de loonindexering.[2]

 

Wie het debat slechts oppervlakkig volgt, dreigt al snel te denken dat de indexering een politieke kwestie als een ander is, in de burgerlijke zin van het woord ‘politiek’ – d.w.z. een beslissing van ministers, parlementsleden en partijen. In werkelijkheid is er geen enkele wet die indexering voor alle loontrekkenden oplegt en komt het burgerlijke politieke niveau ook maar oppervlakkig tussen in de beslissing om lonen al dan niet te indexeren (even ambtenaren en contractuelen in overheidsdienst uitgezonderd). Indexering is, in tegendeel, iets wat (in de private sector) voortvloeit uit onderhandelingen op sectorniveau tussen patronaat en vakbonden, vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Dit maakt extra duidelijk dat wie pleit voor de afschaffing van de ‘automatische’ indexering niet zomaar een politieke stelling voorstaat, maar kamp kiest in de machtsverhoudingen tussen patronaat en werkenden.

Zoals verwacht treedt ook het IMF – dat, o ironie, zelf de lonen van zijn personeel laat indexeren – het patronaat bij.[3] De positie van het IMF is echter vicieuzer dan een boud pleidooi om de indexering af te schaffen. Goed wetende dat zulks voorlopig onhaalbaar is wegens een vermoedelijk (en hopelijk) hevig verzet door de werkende bevolking, pleit het IMF voor een subtielere aanpak: hol de index uit door de formule achter de berekening ervan uit te hollen – met name door net de energieprijzen niet meer in de index op te nemen. Die berekening gebeurt door het federale Planbureau – zodoende kan deze aanpassing, wettelijk gezien, worden doorgevoerd zonder dat ze met die vervelende vakbonden rekening moeten houden. Zo wordt gehoopt dat een “te” felle reactie van de werkende bevolking uitblijft: “Wees gerust, de indexering blijft behouden; ze wordt alleen een beetje aangepast.”

Het VBO (zeg maar: de nv België) en het IMF hebben reden om optimistisch te zijn: in het verleden is een soortgelijke operatie met succes doorgevoerd, met name via de ‘gezondheidsindex’ die onder premier Dehaene[4] werd doorgevoerd. Nu reeds gaan onze reële lonen (en pensioenen!), ondanks de indexering, erop achteruit. In werkelijkheid betekent een afzwakking van de indexering een achteruitgang in het aandeel van de opbrengst van de arbeid dat rechtstreeks terugvloeit aan de werkende krachten en een uitbreiding van het deel dat aan dividenden kan worden besteed. Met andere woorden: een verarming van de bevolking, want gas en elektriciteit zullen dan misschien niet meer in de indexformule worden opgenomen, de prijzen ervan zullen daardoor niet minder stijgen.

Daarbij mag niet worden vergeten dat de indexering die we nu kennen niet zomaar uit de lucht is komen vallen, maar door strijd en staking dat de loonindexering indertijd veroverd werd. Ze werd afgedwongen op een Belgische burgerij, die zo poogde greep te krijgen op de sociale onlusten onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog en zo “erger” hoopte te vermijden. Indien de pacificatie veroorzaakt die de dominante klasse te danken heeft aan maatregelen als de indexering en het na de Tweede Wereldoorlog opgebouwde neocorporatistische model, door diezelfde klasse wordt ondergraven, dan het antwoord van de kant van het volk dienovereenkomstig zijn. Het is daarom cruciaal dat we in Vlaanderen werk maken van een strijdbaar verzet, binnen en buiten onze vakbonden, op straat en binnen onze bedrijven.

 

[1] Zie https://www.sampol.be/2022/12/loonindexering-niet-zo-belgisch-als-het-lijkt

[2] Zie ter illustratie https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2022/10/07/acv-nee-de-lonen-vormen-geen-probleem-voor-de-concurrentie/

[3] Zie https://www.standaard.be/cnt/dmf20221221_97870438

[4] Dat van Dehaene werd gezegd dat hij een ACW-signatuur had, spreekt op zich al boekdelen over het beperkte nut van de nog vaak innige banden tussen de vakbondstoppen en de politieke partijen.