I grobovi naši s Bečom će se borit

po dvorima šetat i plašiti gospodu

A grobovi naši Evropi će se zborit

Jugosloven mora dobiti slobodu!

Naše će sjene hodati u Beču

lutati po dvoru, plašeći Gospodu

Ook onze graven zullen met Wenen strijden

door de paleizen wandelen en de heren angst aanjagen

En onze graven zullen Europa zeggen:

De Joegoslaaf moet de vrijheid krijgen!1

Onze schimmen zullen door Wenen wandelen,

door de paleizen dwalen, de heren angst aanjagend2

 

 

 

Op 11 november jl. werd, in een schandelijke komedie3, herdacht dat het honderd jaar geleden is dat er een einde kwam aan de oorlog tussen bijna alle grote Europese imperialistische staten, de grootste massaslachting tot dan toe: de Eerste Wereldoorlog. In dit artikeltje hebben we niet de ambitie de oorzaken van deze misdaad te onthullen. Wel willen we pogen om een correcter beeld te schetsen van het denken en de (politieke) omgeving van één welbepaalde persoon in dit hele verhaal, nl. Gavrilo Princip (1894-1918), de jongeman die op 28 juni 1914 de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger, aartshertog Franz Ferdinand (1863-1914) en zijn morganatische vrouw de Hertogin van Hogenberg (1868-1914), doodde. Het gaat ons er daarbij niet om de gehele organisatorische geschiedenis van de aanslag, om welk individu precies welke rol heeft gespeeld, om hoe Jong Bosnië (Mlada Bosna) tot stand is gekomen, om wat de banden waren met verwante groeperingen was (waarvan de bekendste en allicht ook belangrijkste de Crna Ruka (de Zwarte Hand), was, dat een ideologisch en sociologisch zeer anders profiel had), enz... Veeleer gaat het om een poging om het beeld van de ideologische leefwereld van Gavrilo Princip en de Jong Bosnië bij te stellen.

 

Het algemene beeld dat er van Gavrilo Princip en Jong Bosnië, de revolutionaire beweging waar hij toe behoorde, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van het begin van de Eerste Wereldoorlog in de Vlaamse pers werd opgehangen4, was dat er hier sprake was van een radicaal maar louter romantisch geïnspireerd groot-Servisch-nationalisme. Een veel grotere vertekening is echter amper denkbaar.

 

Laten we beginnen met een mogelijk misverstand uit de wereld te helpen. Het zou immers wel kunnen dat sommigen het beeld hebben gekregen alsof Jong Bosnië een strak geleide organisatie was, met een duidelijke, streng bewaakte ideologie. Dat klopt echter niet. Sterker nog: tot op zekere hoogte kan men zelfs stellen dat Jong Bosnië nooit heeft bestaan. Er is immers nooit een formele oprichting geweest, met statuten, een organisatieschema, enz... Princip en de zijnen zullen zich dan ook allicht nooit beschouwd hebben als deel uitmakende van een of andere organisatie onder die naam. Hoewel de term reeds eerder opdook – o.m. als titel van een artikel van Vladimir Gaćinović (1890-1917), de 'ideoloog' van de groep – is hij pas in zwang geraakt om de 'beweging' als dusdanig aan te duiden jaren nadat Princip en de twee andere leden van de kerngroep die bij de liquidatie van Franz Ferdinand betrokken waren (Nedeljko Čabrinović (1895-1916) en Trifko Grabež (1895-1918)) waren omgekomen in de Oostenrijkse kerkers in het Tsjechische Terezín (beter bekend onder zijn Duitse naam Theresienstadt5), allicht door de barre omstandigheden en het gebrek aan verzorging van de tuberculose die hij vermoedelijk reeds jaren eerder had opgedaan).

 

Inspiratie voor de term werd ongetwijfeld uit het buitenland opgedaan. Zo hadden in 1908 de 'Jonge Turken' (Jön Türkler) de macht overgenomen in het wegkwijnende Ottomaanse Rijk en was er in het toen nog verdeelde Duitsland in de jaren 1830 een beweging van linkse schrijvers opgestaan onder de naam Jong Duitsland (Junges Deutschland). In diezelfde periode ontstond ook Jong Italië (La Giovine Italia) met als doel Italië te verenigen, terwijl rond de periode dat de Jong-Bosniërs actief waren, Poolse modernistische kunstenaars die de Russische bezetting van hun land beu waren Jong Polen (Młoda Polska). En in 1848 mislukte de opstand van Jong Ierland (Éire Óg) tegen de Britse kolonisatie. Dit alleen al geeft al aan dat Jong Bosnië niet in een ideologisch, cultureel of historisch vacuüm ontstond, maar integendeel kaderde in een reeks bredere tendensen – een gegeven waar we verder nog op zullen terugkomen. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog ontstond trouwens in Gent de groep Jong-Vlaanderen, de voornamelijk antiklerikale, zeg maar linkse groep die mee aan de basis lag van het Aktivisme.

 

In wezen was Jong Bosnië een soort nébuleuse bestaande uit personen, doorgaans jong tot zeer jong, die gelijkaardige – maar daarom nog niet identieke – radicale politieke ideeën en gevoeligheden hadden. In veel gevallen kan men ook vermoeden dat het niet ging om een uitgepuurd, gesystematiseerd gedachtegoed – men mag niet vergeten dat een Princip toen hij Franz Ferdinand doodde amper 19 was. Niettemin is het mogelijk een paar grote lijnen te onderscheiden. Hun stroming kunnen we allicht het best analyseren aan de hand van hun positionering op twee vlakken: de nationale kwestie en de links-rechts-as.

 

 

De nationale kwestie in Bosnië-Herzegovina en op de Balkan

Ten eerste is er hun positionering ten aanzien van de 'nationale kwestie' in Bosnië en de Hercegovina6, waarbij Jong Bosnië de Habsburge (Oostenrijk-Hongaarse) heerschappij over deze gebieden radicaal afwees. Maar om dit te kunnen begrijpen, is het allicht nodig eerst een ruwe schets te geven van de politieke, taalkundige en religieuze situatie van Bosnië en Herzegovina, en van het grotere gebied waar het deel van uitmaakt – de (Westelijke) Balkan.

 

Bosnië: taalkundig verenigd, religieus verdeeld, een speelbal van grootmachten

 

Laten we beginnen met een schets van de taalkundige toestand. Op het Balkanschiereiland wordt een vrij groot aantal talen gesproken: Grieks, Bulgaars en Macedonisch7, Albanees, Turks, Roemeens en het op zijn minst verwante Aroemeens (Vlachs), Sloveens, Romani,... Van alle landen op de Balkan is de taalkundige situatie op het allereerste gezicht het eenvoudigst in Gavrilo Princips Bosnië-Hercegovina. Immers, met uitzondering van de sefardisch-joodse minderheid die er eind 15e neerstreek en tot zij in de 20e eeuw het slachtoffer werd van enerzijds de assimilatietendenzen van de moderne maatschappij en anderzijds de bloederige vervolging van de nazi's en hun Kroatisch-nationalistische collaborateurs, de ustaše, voornamelijk het Ladino8 gebruikte, was en is Bosnië-Hercegovina eentalig: de hele bevolking (passanten uit het buitenland even buiten beschouwing gelaten) spreekt een taal die velen, zeker in het buitenland, nog steeds Servo-Kroatisch noemen. Toen het gebied deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse rijk zijn er weliswaar een aantal nieuwkomers toegekomen die de vele talen van dit multinationale imperium spraken (Duits, Hongaars, Jiddisj, Slowaaks,...), maar mede door de vrij kortstondige duur van dit bewind (1878-1914) hebben zij geen van allen een duurzame inplanting gekend – net zoals overigens de meesten die ook elders in het kielzog van de overheid naar in deze periode gekoloniseerde gebieden trokken. Maar over de aard van het Habsburgse regime zullen we het straks hebben.

 

De toestand is echter complexer dan ze op het eerste zicht kan toeschijnen. Immers, wie vandaag een naslagwerk over basisinformatie over Bosnië en Hercegovina openslaat, zal waarschijnlijk lezen dat dit land drie officiële talen kent: Kroatisch, Servisch en Bosnisch9. Waar komen die dan opeens vandaan? Het is in dat verband waarschijnlijk handig te denken in termen die de taalkundige Ranko Bugarski heeft geïntroduceerd, nl. taalkundige taal en politieke taal. Je kunt zeggen dat de taal van de meerderheid van de inwoners van zowel Bosnië en Hercegovina, Montenegro, Kroatië als Servië één 'taalkundige taal' is, nl. het Servo-Kroatisch. Die laatste term, ontstaan in de eerste helft van de negentiende eeuw in kringen van Duitse filologen10, was ook de officiële naam van deze Zuid-Slavische taal in Bosnië en Hercegovina gedurende twee perioden:

  • tussen 1907 en 1918, d.w.z. gedurende de laatste jaren van het Habsburgse bewind, en

  • tijdens de periode van het socialistische, eengemaakte Joegoslavië11.

Deze naam wordt tot op zekere hoogte nog steeds in de taalkunde gehanteerd, hoewel de laatste jaren politiek correctere afkortingen zoals BHCS12 opgang hebben gemaakt.

Echter, deze term is slechts in veel beperktere mate doorgedrongen tot de gewone bevolking in de vier genoemde landen en sinds het uiteenvallen van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië is ook de taal – op papier – uiteengevallen: in Servië heet de officiële taal Servisch, in Kroatië Kroatisch en in Montenegro Montenegrijns, terwijl Bosnië-Herzegovina vandaag, zoals gezegd, officieel drie talen gesproken. Het is inderdaad zo dat we nu te maken hebben met verschillende standaardvormen, met eigen nuances in de woordenschat, de grammatica en de spelling13. Dit houdt verband met het feit dat er, ondanks deze taaleenheid, een complex proces van natieopbouw (en natieafbouw) aan de gang was en is in Bosnië en Herzegovina. Naast middelpuntvliegende krachten, die de nationale eenheid op taalbasis (oorspronkelijk als Joegoslavisch-nationalisme, later ook in naam van het titoïstische ideaal van bratstvo i jedinstvo, broederschap en eenheid, en tegenwoordig ook gewoon uit angst voor nieuw geweld) benadrukken, zijn er ook middelpuntvliedende krachten, die op basis van andere gegevenheden – in de eerste plaats de godsdienstige maar in zekere mate ook de staatkundige traditie – beweren dat het om twee, drie of vier verschillende naties gaat, die daarom over een eigen taal beschikken. Kort gezegd redeneren de enen “We hebben dezelfde taal, dus zijn we dezelfde natie” en de anderen “We zijn aparte naties, bijgevolg spreken we verschillende talen.”

 

In Bosnië-Herzegovina spreekt men in dat verband van Serven/Serviërs, Kroaten en Bosnjakken, een onderscheid dat verband houdt met de drie grote religieuze gemeenschappen die door de eeuwen heen op het grondgebied van Bosnië-Herzegovina zijn ontstaan, namelijk respectievelijk de oosters-orthodoxe, de rooms-katholieke en de islamitische. Die laatste is ontstaan ten gevolge van de overgang van een deel van de christelijke bevolking naar de islam onder het Ottomaanse bewind, vanaf 1463. Uiteraard zullen overwegingen van existentiële en filosofische aard bij individuen daarbij zeker een rol hebben gespeeld; niettemin lijkt het waarschijnlijk dat je, om de vrij grootschalige overgang naar de islam te verklaren, rekening moet houden met het gegeven dat moslims binnen het Ottomaanse rijk de sociaal dominante groep waren en dat moslim zijn toegang gaf tot privileges – zelfs al werd je door je bekering natuurlijk niet opeens een beg (heer, grootgrondbezitter), dan nog kon je in zekere zin het prestige van de heersende laag binnen de staat ‘lenen’. In zekere zin kan men zeggen dat de geïslamiseerde Bosniërs en Herzegovijnen onder het Ottomaanse bewind ontstaan zijn als de franskiljons, of toch als je die term ook gebruikt voor die Brusselse Vlamingen uit de onderlagen die ook het prestigieuzere Frans zijn gaan gebruiken.14 Daarnaast is een deel van de grote groep personen met een moslimachtergrond ook te verklaren vanwege de inwijking van geïslamiseerde Slaven naarmate het Ottomaanse rijk zich uit met name Servië terugtrok en het oprukken van die nieuwe staat (in 1815 rond Belgrado ontstaan) naar steeds nieuwe op de Ottomanen heroverde gebieden.

 

De aanwezigheid van een rooms-katholieke en een oosters-orthodoxe gemeenschap dateert uiteraard van iets eerder, van bij de kerstening van de Slaven die rond de 6e-7e eeuw naar het gebied verhuisden; deze kerstening moet rond de 10e eeuw voltooid zijn geweest. De tegenstelling tussen beide groepen is uiteraard het gevolg van het politieke uiteengroeien van Rome en Byzantium.

Bosnië en Herzegovina waren, zoals gezegd, vanaf 1463 onderworpen geraakt aan het Ottomaanse Rijk; het grootste gedeelte van de Balkan verkeerde in dezelfde situatie. Enkel in het kustgebied waren er een aantal steden die onder Venetiaanse dominantie bleven (en waar het volk Servo-Kroatisch sprak en de maatschappelijke bovenlaag bij voorkeur het Italiaans hanteerde), met daarnaast het vreemde geval van Dubrovnik, dat in wezen een Ottomaans protectoraat was dat gebruikt werd om de handel met de christelijke staten te vergemakkelijken. De bergachtige gebieden van het Montenegrijnse hoogland vormden ook gedurende het grootste gedeelte van deze periode een in de feiten onafhankelijk gebied. Maar het grootste gedeelte van de Balkan onderging hetzelfde lot als Bosnië en Herzegovina. Geleidelijk aan maakten de Habsburgers zich evenwel heer en meester werden over het noordelijke gedeelte van de Balkan – vanaf 1527 het Koninkrijk Kroatië (zeg maar: Groot-Zagreb, niet te verwarren met de huidige Kroatische staat) en vooral vanaf 1699 met het verdrag van Karlovci, waarmee ze het noorden van de huidige Kroatische en Servische staten (resp. Slavonië en de Vojvodina) in handen kregen. Tot het einde van de Eerste Wereldoorlog zou de Habsburgs-Ottomaanse rivaliteit de geopolitiek in de Balkan, met inbegrip van Bosnië-Herzegovina, bepalen.

 

De opkomst van het Zuid-Slavische / Servo-Kroatische nationalisme

 

Het stond in de sterren geschreven dat de opkomst van de ideeën van de Verlichting en, daarmee gepaard gaande, het progressieve soevereiniteitsstreven, vaak “nationalisme” genoemd, uiteindelijk ook de Balkan niet onberoerd zou laten. Dit droeg met name bij tot de vorming van de moderne Servische staat, rond Belgrado ontstaan door het verdrijven van de Ottomaanse heerschappij – zij het oorspronkelijk weliswaar officieel als vazalstaat, door de Ottomanen als dusdanig erkend in 1830. Deze staat ontdeed zich in de loop der decennia van zijn vazalstatus en veroverde steeds meer terrein op de Ottomaanse overheerser. Als dusdanig hoeft het niet te verbazen dat velen die droomden van de bevrijding van alle Zuid-Slaven van onder het Habsburgse en Ottomaanse bewind in Servië hun toekomstige bevrijder en eenmaker zagen, kortom hoopten dat de Servische staat het “Zuid-Slavische Piëmont” zou worden – naar het Italiaanse vorstendom van waaruit heel Italië verenigd werd bevrijd van de pauselijke en Habsburgse heerschappij. De staatsmacht van Servië, met zijn groeiende burgerij, maakte natuurlijk handig gebruik van deze aantrekkingskracht om zijn positie binnen de regio te verstevigen en geopolitiek boven het eigen niveau te spelen. Dit was des te sterker het geval na de coup van 1903, die een einde maakte aan de rivaliteit tussen twee koninklijke dynastieën in Servië – een rivaliteit die een heel complexe geschiedenis heeft, maar die enigszins schetsmatig kan worden samengevat als die tussen enerzijds een conservatief-feodaal pro-Oostenrijks kamp rond de Obrenovići en een burgerlijk-democratisch pro-Frans en pro-Russisch kamp onder leiding van de Karađorđevići, op wie ook de expansionistische en bevrijdingsnationalistische stromingen hun hoop stelden. De rivaliteit werd overigens beëindigd met het fysieke uitschakeling van de Obrenovići.

 

De idee van Servië als een Zuid-Slavisch Piëmont had uiteraard een grote aantrekkingskracht in de rest van het Servo-Kroatische gebied, dat, behalve Montenegro, nog steeds onder buitenlands bewind verkeerde. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er vanuit Habsburgse kant pogingen werden ondernomen dit gevaar in te dijken door de ontwikkeling van een Servo-Kroatisch of Zuid-Slavisch nationaal gevoel tegen te gaan. Dit ligt aan de basis van de geleidelijke promotie van de term ‘Kroaat’ voor de katholieke Slavische Balkanbewoners vanaf de tweede helft van de 19e eeuw – oorspronkelijk was de term voorbehouden voor inwoners van het Koninkrijk Kroatië, een van de onderdelen van het Habsburgse rijk, en beschouwden katholieke inwoners van Dalmatië, Bosnië, de Herzegovina, de Baai van Kotor, de Vojvodina, laat staan katholieken elders, zoals de geïsoleerde katholieke gemeenschap in het Kosovaarse dorp Janjevo, zich niet als Kroaten. Een van de belangrijkste motoren voor de verspreiding van deze identificatie was, zoals gezegd, de kerk, die ook in Bosnië-Herzegovina veel zeggenschap had, ook onder de Ottomaanse heerschappij15, in het bijzonder via de orde van de Franciscanen of minderbroeders. Langs Servische kant dient overigens opgemerkt dat ook daar de orthodox-christelijke kerk niet happig was op het erkennen van een Servendom dat los zou staan van de orthodoxe religie of om slechts een van verschillende geloofsinstellingen te worden in een multireligieuze Zuid-Slavische staat; als dusdanig heeft ook deze kerk zich historisch negatief opgesteld ten aanzien van het Zuid-Slavische nationalisme.

 

Wat de moslims betreft, is het moeilijk om neutrale bronnen te vinden over de manier waarop zij zichzelf etnisch of nationaal bestempelden. Zoals het geval was voor de andere religieuze groepen, werd hun positie onder het Ottomaanse bewind niet etnisch of nationaal bepaald, maar door hun religieuze positie. Na het vertrek van de Ottomanen heeft dit nog generaties lang voortgespeeld in hun collectieve bewustzijn. (De term ‘Bosnjak’ als synoniem voor Zuid-Slavische moslim is een laat-20e-eeuwse constructie, die oorspronkelijk louter geografisch was en niets met religie te maken had. In de Joegoslavische volkstellingen kozen de individuen uit deze gemeenschap, al naargelang de politieke gevoeligheid en wind, nu eens voor ‘Serf’ dan weer voor ‘Kroaat’, en pas in 1968 ontstond het vreemdsoortige begrip “Moslim-van-Nationaliteit”.)

 

Door het geopolitieke spel, en onder meer na een reeks onlusten en revolten van zowel de christelijke als islamitische bevolking, kwam Bosnië-Herzegovina in 1878 in handen van het Oostenrijk-Hongaarse rijk. Oorspronkelijk bleef het gebied op papier Ottomaans en ging het om een “vriendschappelijk”, toegestaan militair bestuur (lees: bezetting) en dit door de Oostenrijkse en Hongaarse deelstaten gezamenlijk (het “condominium”). De officiële annexatie door de dubbelmonarchie vond pas in 1908 plaats, maar dit zal voor het dagelijkse leven van de inwoners allicht weinig verschil hebben uitgemaakt.

 

Bij hun aankomst zagen de Oostenrijks-Hongaarse autoriteiten zich voor een gordiaanse knoop geplaatst. Hoe een nieuw verworven gebied besturen, met een bevolking met complexe nationale en sociale aspiraties en die weinig enthousiasme voor je komt vertoont, terwijl je ook al in de gebieden waar men al eeuwen over heerst al met nationale bevrijdingsbewegingen geconfronteerd bent? Hoewel de apologeten van het Habsburgse gezag ook nu nog zullen wijzen op de vooruitgang die tijdens deze periode in Bosnië-Herzegovina werd geboekt (o.m. op het gebied van administratieve modernisering en de uitbouw van infrastructuur, vanuit koloniaal oogpunt gericht op de benutting van ‘s lands rijkdommen), toch bleef het als puntje bij paaltje komt een buitenlandse bezetting, niet “eigener” aan de Bosnisch-Herzegovijnse bevolking dan het Ottomaanse bewind. Zo wist de dubbelmonarchie dat de bovenlaag van islamitische landheren ze met veel wantrouwen zagen komen, net als de gewone moslim die ook zijn cultureel-maatschappelijk bevoorrechte positie dreigde te verliezen. Het leek Oostenrijk-Hongarije, dat hoe dan ook een conservatieve staat was waarin feodale adel en nieuwe maar maatschappelijk behoudsgezinde grootburgerij de dienst uitmaakten, het verstandigste niet al te veel tussen te komen in de maatschappelijke verhoudingen (bv. door middel van een landherverdeling), wat echter ook betekende dat ze hiermee een deel van de christelijke bevolking die het voor zich kon winnen teleurstelde – zonder dat het daarmee de harten won van de islamitische bovenlaag, die toch aan statusverlies leed, laat staan die van de gewone moslims. Tegelijkertijd zag het nieuwe bewind zich ook verplicht de “kroatiseringsdrang” van de franciscaner monniken te temperen, omdat hun te grote ijver tot onwelkome spanningen leidde met de andere religieuze gemeenschappen, wat het bestuur van het nieuwe gebied enkel moeilijker dreigde te maken. Bovendien was het gezag bevreesd dat de politieke bovenlaag in Kroatië, dat ondertussen een vorm van autonomie had gekregen en waar zich dus een eigen politieke elite ontwikkelde16, dit zou gebruiken om zijn politieke macht ten koste van het centrale gezag uit te breiden. Hoewel het ontluikende Kroatische nationalisme en provincialisme nog alle kanten leek op te kunnen, van Zuid-Slavisch anti-Habsburgs separatisme tot Habsburggetrouw provinciaal onderaannemerschap: het centrale gezag had er een complexe relatie mee.

 

In de plaats daarvan werden er – in het bijzonder onder gouverneur Béni Kállay die het gebied meer dan twintig jaar lang zou besturen – verwoede pogingen gedaan om een eengemaakte Bosnische identiteit te bevorderen, gebaseerd op een gedeelde geschiedenis (uiteraard netjes afgelijnd tot de toenmalige politieke grenzen) en trouw ten aanzien van de Habsburgse kroon. Deze ideeën lijken echter slechts binnen beperkte kring vruchtbare grond te hebben gevonden.

 

Jong Bosnië: een Zuid-Slavische bevrijdingsbeweging

 

Een deel van de Bosnisch-Herzegovijnse bevolking, in het bijzonder de jeugd, werd aangetrokken door anti-Habsburgse ideeën, net als overigens in het huidige Kroatië. De prominentste van die ideeën daarvan was allicht het Zuid-Slavische (of Joegoslavische) nationalisme, een idee met vele vaders, die zowel in het bevrijde Servië als in de Habsburgse gebieden oprees (voor de ideologische funderingen moet men in het bijzonder denken aan de literair-politieke activiteiten van en rond Vuk Stefanović Karadžić (1787-1864) uit Servië en de Illyrische Beweging (ca. 1830-1850) in het huidige Kroatië). Het is binnen deze stroming dat we Gavrilo Princip en zijn kameraden moeten plaatsen.

 

Jong Bosnië was dan ook een beweging van voornamelijk jonge mensen, vaak studenten, en omvatte personen met zowel een orthodoxe, een katholieke als een islamitische persoonlijke of familiale achtergrond. Zij streefden uitdrukkelijk naar de bevrijding van alle Zuid-Slaven in één verband.

 

Princip in het bijzonder was uitgesproken Joegoslavisch – er is zelfs anekdotisch bewijs voor een diepe afkeer van de stroming van de “Servische radicalen”, die inderdaad vanuit een Groot-Servische optiek voor de aansluiting van Bosnië-Herzegovina bij de Servische staat pleitten. Dat weten we o.m. door het feit dat hij deze groep sterk veroordeelde omdat zij zich niet solidair toonden met de demonstraties ten voordele van Salih Šahinagić, de student met moslimachtergrond die in 1912 door de staatsmacht zwaargewond werd tijdens protesten in februari 1912.

Hoe dan ook, Princips eigen uitlatingen, zowel tijdens zijn verhoor als tijdens zijn proces, tonen duidelijk aan dat hij vanuit een Joegoslavisch perspectief vertrok: “De politieke eenmaking van de Joegoslaven stond me steeds voor ogen”, “Ik ben een Joegoslavisch nationalist en streef naar de eenmaking van alle Joegoslaven, ongeacht in welke vorm, en naar onze bevrijding van Oostenrijk”, … Princip beschouwde zichzelf in nationale zin overduidelijk niet als Serf, maar als Servokroaat, met als moedertaal het ‘Kroato-Servisch’ (ook deze variant deed lange tijd als naam de ronde en was later medeofficieel tijdens de titoïstische periode). Dat verklaarde hij zelf woordelijk gedurende zijn proces, tot ongenoegen van de Habsburgse machthebbers. Al in 1911 maakte hij overigens deel uit van de “Servo-Kroatische Progressieve Organisatie van Middelbare Scholieren”.

 

De grens tussen het Joegoslavendom maakte hij echter niet duidelijk. Een van de zwakkere punten in het Joegoslavische nationalisme, was dat het allicht vaak nogal vaag is wat er onder dat Joegoslavië, dat Zuid-Slavië, verstaan moet worden. Aanhangers en publicaties schipperen tussen verschillende opvattingen. Zijn het de sprekers van het Servo-Kroatisch die verenigd moeten worden en, zo ja, tot waar reikt dat gebied dan? In de regel wil men, geïnspireerd door het panslavisme, de Slovenen erbij, net als en Macedonië – waar de dialecten uiteindelijk eerder op het Bulgaars lijken – van de Ottomanen bevrijden. En wat met Bulgarije? Voor de aanwezigheid van allerlei niet-Slavische volkeren – Albanezen, Hongaren, Duitsers en Italianen, Vlachen, ... – had men in de regel geen oog.

 

Ook de andere leden van Jong Bosnië vertrokken vanuit een Joegoslavische of Servo-Kroatische optiek, en vermengden soms beide. Op een gegeven ogenblik tijdens het proces vroeg advocaat Zistler aan Vaso Čubrilović: “De ene keer zegt u dat u Servorkroaat bent, de andere keer zegt u dat u Joegoslaaf bent. Wat is dat een Servokroaat, wat is dat een Joegoslaaf?” Čubrilović: “Servokroaat. Wij zijn één volk aangezien we één taal spreken.” “U sprak over culturele en politieke eenheid. Wat stelt u zich voor bij politieke eenheid?” “Politieke eenheid, dat kan de eenmaking van alle Joegoslaven zijn.”

 

Uiteraard kan men opperen dat Jong Bosnië gemanipuleerd werd door de geheime diensten van de (burgerlijke) Servische staat, die zich ongetwijfeld ook liet leiden door minder verheven motieven dan het bevrijden van zijn Zuid-Slavische broeders van het Habsburgse juk. Dit is in ieder geval de these die door de dubbelmonarchie werd gebruikt als excuus om de Servische staat aan te vallen, en wordt ook vandaag nog door veel historici onderschreven. Maar als zulks volstaat om Jong Bosnië te catalogeren als een Servisch-nationalistische organisatie, mag men dan ook Garibaldi en zijn Roodhemden als Piëmontees-nationalisten bestempelen? Natuurlijk niet. Uiteraard kwam het Oostenrijk-Hongarije goed uit om Jong Bosnië als een Servisch-nationalistische organisatie af te schilderen – zoiets hielp in de beeldvorming, in het vinden van een casus belli en in het opzwepen van de eigen bevolking tegen de Servische staat, die het al geruime tijd als een geopolitiek gevaar zag, en in het in diskrediet brengen van de Joegoslavische optie bij de niet-orthodoxe bevolking. Ze gingen zelfs zo ver dat ze in de mededelingen aan de pers de voornaam Ivan/Ivo (Kranjčević), die voor de lokale bevolking duidelijk een katholieke oorsprong verraadt, te veranderen in het neutralere Milan. Maar wij hebben geen redenen om de Habsburgse logica zomaar over te nemen.

 

Kun je Princip dan misschien een Servische nationalist noemen (zonder koppelteken): een (Servo-Kroatisch-/Joegoslavisch-)nationalist die men tot het Servische volk moet rekenen, zoals men op dezelfde wijze mede-Jong-Bosniër Muhamed Mehmedbašić een Bosnjak zou noemen en Ivo Kranjčević een Kroaat? Wie zich achter het gedachtegoed van het Servisch-nationalisme schaart, mag dit natuurlijk doen, maar een objectieve basis valt hier moeilijk voor te vinden. In geografische zin valt hij alvast bezwaarlijk een Serviër te noemen: hij werd immers geboren in het Bosnische gehuchtje Obljaj – veel verder van Servië verwijderd kun je in BiH moeilijk zijn. Ook hem op religieuze basis tot Serviër bombarderen (een twijfelachtige benadering van nationaliteit en etniciteit, waardoor je absurditeiten krijgt als zou een joodse, in Duitsland geboren Duitstalige geen Duitser zijn maar een “Jood” – met hoofdletter – en mensen door van godsdienst te veranderen ook van etniciteit veranderen) is moeilijk: hij werd weliswaar als kind in een christelijk-orthodoxe kerk gedoopt, maar zijn korte volwassen leven leidde hij als atheïst. Toen de rechter hem tijdens zijn proces vroeg of hij gelovig was, barstte hij in lachen uit. Zoals gezegd, was de Servische orthodoxe kerk de Joegoslavische gedachte overigens niet bijzonder genegen, wat haar populariteit bij de Joegoslavisch-nationalisten uiteraard niet ten goede kwam. Als stroming kan Jong Bosnië globaal genomen dan ook als antiklerikaal worden aangeduid.

 

Jong Bosnië: een hoofdstuk in de geschiedenis van het linkse anti-imperialisme

 

Daarmee zijn we aanbeland bij de tweede ‘as’ waarop we Princip moeten positioneren – de links-rechts-as. Het beeld dat opduikt is immers, zoals gezegd, dat van een romantische nationalist en de verleiding is daarom groot om hem voor te stellen als een variant op het rechtse nationalisme waarvan hij dan de terroristische uiterste consequentie van vertegenwoordigt – zeker in de Belgische context, waarin het bon ton is de Vlaamse Beweging als inherent rechts en bijgevolg verwerpelijk voor te stellen (daarbij geholpen door een flink deel van de Vlaamse Beweging dat dit stereotype maar al te graag bevestigt). Dit is echter een te verwerpen vertekening van de werkelijkheid.

 

Het klopt dat in de tijdschriften en geschriften romantische voorstellingen over het roemrijke Zuid-Slavische verleden de ronde deden zoals dit ook in de Vlaamse Beweging het geval was, allusies die de moderne Vlaamse lezer misschien koddig zullen lijken. Maar dit maakt Jong Bosnië nog niet tot een rechtse groepering. Wie een beetje vertrouwd is met linkse publicaties van vroegere generaties, ook in Vlaanderen, zal trouwens zien dat ze daarin niet alleen stonden. Getuige daarvan de talrijke verwijzingen naar Tijl Uilenspiegel en de strijd tussen Klauwaerts en Leliaerts in de publicaties van de Vlaamse Kommunistische Partij, zelfs ten tijde van de nazibezetting.17 Als we ons dus niet laten misleiden door bepaalde romantische aspecten, eigen aan het metaforengebruik van die tijd, zien we dat de lectuur van de leden van Jong Bosnië en dus het ideeëngoed dat hun beïnvloed heeft, weliswaar zeer divers was, maar overwegend links te noemen valt: Russische nihilisten (niet in het minst Tsjernysjevski’s Wat te doen?) en anarchisten, Marx, Kautsky, Stepnjak18, ... boeken over de Franse Revolutie waaronder die van Kropotkin, het invloedrijke studententijdschrift Zora, Geen wonder dat zijn rechter van oordeel was dat hij door zijn lectuur verdorven was geraakt! De enige opvallende auteur die gewoonlijk tot het rechtse kamp wordt gerekend, Nietzsche, zal ook de kerk niet hebben bevallen – Princip had diens Also sprach Zarathustra trouwens bij de ‘Socialistische Boekhandel’ in Belgrado besteld.

Ook in de gevangenis bleven de Jong-Bosniërs ijverig lezen. Van Nedeljko Čabrinović is een lijst van 26 boeken bewaard, die hij zijn kameraden opdroeg te lezen: “Eén mei 1907; Programma en organisatie van de sociaaldemocratische partij in Kroatië”; “De Volksstem; Vooruitgang van de sociaaldemocratie in Kroatië en Slovenië 1904-1906”; “Kijk op het klerikalisme in Kroatië”; het Kommunistisch Manifest; “Proletariaat en Klassenstrijd; ...De lijst gaat in dezelfde zin door.

 

In wezen sluit de executie van aartshertog Franz Ferdinand aan bij een toenmalige tendens van zogeheten aanslagen op personen die de burgerlijke en feodale regimes vertegenwoordigden, gepleegd door revolutionairen die veelal onder het containerbegrip “anarchisten” werden en worden geplaatst, maar ook bv. de Russische (agrarisch-)revolutionair-socialistische Wil van het Volk alsook Ierse, Finse en Armeense nationalisten. Een aantal bekende (geslaagde) voorbeelden zijn de uitschakelingen van de Russische keizer Aleksandr II (1881), de Franse staatspresident Sidi Carnot (1894), de Spaanse premier Antonio Cánoves de Castillo (1893), de Oostenrijkse keizerin Sissi (1898), de Italiaanse koning Umberto II (1900), de Amerikaanse president McKinley (1901), de Bulgaarse premier Petkov (1907), de Russische premier Stolypin (1911), de Spaanse premier Canalejas (1912), de Griekse koning Giorgios I (1913),De lijst is bijna eindeloos. Veelal werden deze bewegingen geïnspireerd door de idee van de Italiaanse links-nationalistische revolutionair Carlo Pisacane: de “Propaganda van de Daad”, waarbij revolutionair tegengeweld wordt gezien als een middel om de massa’s te tonen dat zij niet machteloos staan.

 

Hoewel men zeker kanttekeningen kan plaatsen bij de ethiek en zeker de doeltreffendheid van deze strategie, suggereert dit gegeven wel dat Jong Bosnië gezien moet worden in het licht van een bredere links-revolutionaire tendens in Europa. De precieze politieke gevoeligheid verschilde bij de leden ervan onderling: Princip noemde zichzelf in de eerste plaats een nationaal-revolutionair19, terwijl een Nedeljko Čabrinović zichzelf anarchist noemde. Sommige uitlatingen van Princip, denk maar aan de verklaring “ongeacht in welke vorm”, laten weliswaar vermoeden dat Princip in de eerste plaats handelde vanuit een nationale optiek. Medebeschuldigde Grabež was al iets explicieter:

rechter Curinaldi: Bent u van mening dat Bosnië en Herzegovina moeten aansluiten bij

Servië?

Trifko Grabež: Ja.

Rechter Curinaldi: Is dat uw ideaal?

Trifko Grabež: Ja.

Rechter Curinaldi: Is dat ook nu uw ideaal?

Trifko Grabež: Ja. […] onder de naam van een Joegoslavië, of het nu een republiek of een federale republiek is.

 

Niettemin verklaarde Princip op een gegeven ogenblik tijdens zijn proces dat zijn voornaamste doelstellingen de omverwerping van de monarchie en het begin van de sociale revolutie waren. Niet bepaald de woorden van iemand die enkel oog had voor een romantisch-nationalistisch ideaal. Volgens het oordeel van auteur Biljana Srbljanović laat zijn briefwisseling een republikeins, antiklerikaal en zelfs feministisch gedachtegoed zien. Ook zijn zelfverklaarde beweegredenen waren van sociale aard. Op de vraag waarom hij tot de aanslag was overgegaan, antwoordde Princip “Het volk lijdt omdat het volkomen verarmd wordt, omdat men het als vee beschouwt .. Ik ben een boerenzoon, ik weet hoe het op het platteland is en daarom wou ik me wreken en dat spijt me niet.” Ter herinnering: hoewel de Verhofstadts en Geerten Marks van deze wereld tegenwoordig graag nostalgisch doen over het Oostenrijk-Hongaarse rijk van de Belle Époque met zijn multiculturele moderniteit in Europese mondaine steden als Wenen en Boedapest, hield deze bezettingsmacht in Bosnië en Herzegovina nagenoeg feodale sociale verhoudingen in stand, waarin de boeren kreunden onder de woekerrenten en belastingen aan hun landheren en uiteindelijk ook de Oostenrijkse keizer. Deze belastingen werden dan door de dubbelmonarchie gebruikt om in Bosnië en Herzegovina bijna tien keer meer rijkswachtkazernes dan scholen te bouwen … Het is dan ook niet meer dan logisch dat de Jong-Bosniërs stelden dat de bezetter gekomen was “om uit te buiten en te plunderen, niet om op te bouwen”.

 

De context, de beweging waarin hij zich bevond, alsook een aantal andere elementen, zoals Princips lectuur en eigen uitlatingen, versterken dan ook de these dat je hem en de zijnen niet anders dan een uiting van links bevrijdingsnationalisme kunt beschouwen.

Het klopt dat de Jong-Bosniërs die de Habsburgse repressie overleefden zich ideologisch in verschillende richtingen hebben ontwikkeld:

– Mustafa Golubić werd in 1921 in de kerker gegooid wegens verdenking van deelname een poging tot aanslag op de nieuwe Joegoslavische koning. Bij zijn vrijlating werd hij een van de vroege voormannen van de Joegoslavische communistische beweging, wat betekent dat hij het gros van het interbellum als balling en komintern-medewerker in het buitenland heeft doorgebracht (Wenen, Berlijn, Parijs, Moskou, Praag, Mexico – sommigen verdenken hem van betrokkenheid bij de moord op Trotski). Toen het koninkrijk Joegoslavië en de Sovjet-Unie in 1940 met diplomatieke betrekkingen begonnen, kon hij naar Belgrado terugkeren, waar hij een van de organisatoren was van de coup tegen prins-regent Pavle en zijn regering, omdat die twee dagen eerder de toetreding van hun land tot de as-mogendheden hadden ondertekend. Na de Duitse inval die daarop volgde, werd hij door de Gestapo opgepakt, gemarteld en uiteindelijk doodgeschoten;

– ook Simo Miljuš werd reeds onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog communist. Hij was de voorman in Kroatië en Slavonië (het gedeelte van de huidige Kroatische staat net boven Bosnië). Hij belandde in de gevangenis wegens verdenking van deelname aan dezelfde aanslag als Golubić. In tegenstelling tot die laatste overleefde hij de stalinistische zuiveringen echter niet. Hij werd in 1939 in Moskou geëxecuteerd;

Mladen Stojanović werd ook communist en werd als partizaan in 1942 vermoord door de četnici, de monarchistische “verzetsbeweging” die regelmatig actiever was in het bestrijden van communisten dan van de Duitse en Italiaanse bezetters;

Nikola Nikolić is er zelfs in geslaagd deel te nemen aan de Oktoberrevolutie. Als minder prominente Jong-Bosniër had hij immers slechts een korte gevangenisstraf van drie jaar moeten ondergaan. Zijn “vrijlating” bestond erin verplicht naar het Oostenrijks-Russische front te worden gestuurd, waar hij wist te ontsnappen en zich bij de bolsjewieken kon aansluiten. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij actief bij de partizanen, zij het dan voornamelijk in zijn hoedanigheid van arts. Later werd hij onder Tito echter als stalinist aan de kant geschoven;

– Vaso Čabrinović, wiens nationalisme zich vervormde tot een afkeer jegens alles wat niet- Slavisch was (Albanezen, Hongaren, ...), werd lid van de agrarisch-reformistische Boerenpartij om zich pas na de Tweede Wereldoorlog, allicht uit opportunisme, bij de communisten te voegen. Net als de meeste andere overgebleven Jong-Bosniërs genoot hij een comfortabel leven in de periferie van de communistische partijstructuren;

– Dobroslav Jevđević werd volksvertegenwoordiger voor de liberale Onafhankelijke Democratische Partij en was tijdens de Tweede Wereldoorlog actief bij de monarchistische četnici en stierf dan ook in ballingschap in Italië;

ook Ratko Parežanin verzeilde in de collaboratie en stierf in 1981 in West-Duitse ballingschap;

– Jezdimir Dangić sloot zich na de Eerste Wereldoorlog, die hij grotendeels in de Habsburgse gevangenis had uitgezeten, aan bij de gendarmerie van de Joegoslavische monarchie, waar hij opklom tot majoor en verantwoordelijk werd voor de beveiliging van de koninklijke familie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot ook hij zich aan bij de četnici; hij was een van de hoofdfiguren in de activiteiten tegen het ustaše-regime, waarmee hij alle katholieken en moslims vereenzelvigde. Hij aarzelde dan ook niet om te onderhandelen met de Duitse bezetter om de partizanen een hak te zetten, tot de Duitsers beslissen hem toch maar op te pakken. Na zijn bevrijding uit het Duitse concentratiekamp in Polen levert de Sovjet-Unie hem uit aan het nieuwe Joegoslavië, waar hij wegens collaboratie en oorlogsmisdaden door een krijgsgerecht ter dood wordt veroordeeld;

– …

 

Wat dat betreft, doet hun lot denken aan de verschillende politieke parcours die de linkse aktivisten tijdens het interbellum en de nazi-bezetting hebben gevolgd. Hoe dan ook: hier gaat het erom te bepalen wat de positie van de Jong-Bosniërs in de periode rond de aanslag op Franz Ferdinand (d.w.z. de periode waarin er daadwerkelijk sprake was van een ‘Jong Bosnië’), en niet de latere ontwikkelingen die zij hebben doorgemaakt.

 

Tot besluit: Princip: links-soevereinist en anti-imperialist

 

Zoals politicoloog Filip Balunović20 schreef “Daarom is het, eerder dan over Gavrilo Princip te spreken als een of andere etnonationalist, correcter over hem te spreken als een anti-imperialist, maar ook als een tegenstander van zowel het onderlinge chauvinisme op de Balkan als van het burgerlijke autoracisme [de neiging van de Balkan-elites om neer te kijken op de eigen cultuur]”. In die zin is Gavrilo Princip – hoe men over zijn daad op 28 juni 1914 ook denkt – een figuur uit de geschiedenis van de stroming van het anti-imperialisme en het linkse soevereinisme, waar ook de V-SB zich als erfgenaam van beschouwt. En hoewel men, zoals gezegd, altijd vragen kan stellen bij de methode die Princip en zijn kameraden hebben gekozen, op ethisch vlak of op het gebied van hun doeltreffendheid, kunnen we niet anders dan vaststellen dat de noodzaak voor een anti-imperialistisch links verzet vandaag niet minder actueel is dan in 1914 – ook in Gavrilo Princips eigen regio, die opnieuw verworden is tot de geopolitieke inzet van de grootmachten (de Europese Unie/Berlijn, Rusland, Turkije, de VS) en waar de plaatselijke elites de volledige economie hebben geplunderd en de restjes doorverkocht aan buitenlandse groepen. Zoals Branimir Štulić, een van de populairste Joegoslavische rockmusici uit de jaren 80, pleegt te antwoorden op de vraag waarom hij niet, zoals veel van zijn collega’s, naar de regio terugkeert om, met een Servisch, Kroatisch of ander paspoort in de hand, opnieuw de grote sier te maken en in de plaats daarvan verkiest om, met een vervallen Joegoslavisch paspoort, taxichauffeur te zijn in Utrecht: “Ik speel niet in bezette gebieden ...”

 

Nota's

1Volgens de getuigenis van Gavrilo Princips medestrijder Vaso Čubrilović (1897-1990) een gedicht dat zijn medegevangene Marko Perin in de Habsburgse cel zou hebben geschreven, voor hij in december 1914 stierf. Tegenwoordig worden de regels vaak, waarschijnlijk ten onrechte, aan Gavrilo Princip toegeschreven.

2Regels die werden teruggevonden in Princips cel toen deze in 1920 werd leeggemaakt. Ze waren vermoedelijk met een lepel in de muur gegraveerd.

3Het was zeer wrang de opvolgers en erfgenamen van de verantwoordelijken van toen bijeen te zien aan de Arc de triomphe, tijdens een ceremonie in het teken van “nooit meer oorlog”, zeker aangezien een flink aantal onder hen zelf de verantwoordelijkheid voor bloederige oorlogen en bezettingen dragen (Erdoğan, Netanjahoe, …), of om Emmanuel Macrons hypocriete waarschuwing tegen het nationalisme te moeten aanhoren. De verantwoordelijkheid van de Eerste Wereldoorlog moet immers niet gezocht worden bij nationale bevrijdingsbewegingen, maar bij het imperialistische kapitalisme en het patriottardisme dat dit legitimeerde – net datgene waar Macron en de zijnen ook vandaag nog voor staan.

4Bv. de artikelenreeks onder de titel 'De weg naar Sarajevo' a.d.h.v. Marc Reynebeau.

5De gevangenis waarin de Jong-Bosniërs werden opgesloten, werd later nog berucht als concentratiekamp. Geïnteresseerden kunnen daar, tussen de getuigenissen over de nazistische genocide, Princips voormalige cel bezoeken. Binnen de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie behoorde Terezín, net als de rest van Tsjechië, tot de Oostenrijkse ‘deelstaat’, waar Duitsers en ‘duitskiljons’ de boventoon voerden.

6De Hercegovina is het bergachtigere gedeelte in het zuiden van de staat, bij de Montenegrijnse staatsgrens. Dit is voornamelijk een historisch onderscheid; administratief speelt de opdeling in Bosnië en Hercegovina geen enkele rol en ook op etnisch of religieus vlak is er niet echt een verband. Wel kan men – met de nodige nuance - stellen dat alle Servo-Kroatische standaardtalen op het Hercegovijnse dialect zijn gebaseerd. In de praktijk gebruikt men, zowel schriftelijk als mondeling, voor de staat doorgaans de afkorting ‘BiH’ (Bosna i Hercegovina).

7De vraag of het Macedonisch een aparte taal is dan wel een Bulgaars dialect, is een van de vele hete hangijzers in de cultuurpolitiek van de regio. De Bulgaarse en de Macedonische standaardtaal zijn in ieder geval duidelijk gebaseerd op een ander dialect, hetgeen men bezwaarlijk kan beweren over de Servische, Kroatische, Bosnische en Montenegrijnse standaardtalen – waarover verder meer.

8Een van het Oud-Castilliaans afstammende Romaanse taal.

9Of Bosnjaks – een nuance die zeker niet zonder politiek-identitair belang is, maar dit verschil doet er op dit ogenblik van deze uiteenzetting weinig toe.

10De bedenker zou niemand minder dan Jakob Grimm (1785-1863) zijn, die voornamelijk bekend is omdat hij samen met zijn broer Wilhelm (1786-1859) een grote collectie (voornamelijk) Duitse volkssagen en sprookjes (in opgekuiste vorm) heeft opgetekend en uitgegeven. Maar Grimm heeft ook fundamentele bijdragen geleverd aan de historische taalwetenschap, waarbij bepaalde bevindingen (vooral met betrekking tot de eerste Germaanse klankverschuiving) nog steeds door de taalkunde worden gekoesterd.

11Van 1919 tot 1941, toen Joegoslavië achtereenvolgens een burgerlijke democratie en een koninklijke dictatuur was, heette het dat de officiële taal van het land Servo-Kroato-Sloveens was. Dit concept is veel dubieuzer, aangezien het Sloveens een duidelijk aparte standaardisatie kent, gebaseerd op een zeer verschillend Zuid-Slavisch dialect. Tot een gemeenschappelijke 'Servo-Kroato-Sloveense' standaardtaal is het dan ook nooit gekomen. Het belang van deze benaming school dus ook niet in haar relevantie voor de werkelijkheid op het terrein, maar in de politieke aanspraken die erdoor werden geuit. De facto was de bestuurstaal in deze eerste periode de variant van de Servo-Kroatische standaardtaal zoals die in Belgrado werd gebruikt; tot op zekere hoogte kan men voor deze periode gewagen van een taalkundige 'serviseringspolitiek' – een verwijt dat niet opgaat voor het taalbeleid in het socialistische Joegoslavië van na de Tweede Wereldoorlog.

12BHCS = bosanski, hrvatski, crnogorski, srpski = Bosnisch, Kroatisch, Montenegrijns, Servisch

13Het Servo-Kroatisch is vrij uniek in Europa in die zin dat het de enige (“grote”) inheemse taal is die officieel in twee schriften wordt geschreven, het cyrillisch (zoals bv. ook het Russisch) en het Latijns schrift (dat wij gebruiken). Wel is het zo dat in Kroatië, sinds de afscheiding van het land, het cyrillisch niet meer wordt gebruikt; als enige land leren scholieren daar dus niet beide alfabetten van hun taal. Het gebruik van het cyrillisch schrift in het openbare leven is er dan ook zeer controversieel, aangezien dit geassocieerd wordt met het Servendom – historisch enigszins onterecht, aangezien het een lange voorgeschiedenis kent in Kroatië, inclusief bij de katholieke bevolking. Het‘Servisch’ (als in: het Servo-Kroatisch van diegenen die zich als Serven bestempelen) wordt zowel in het Latijnse als het cyrillische schrift wordt geschreven – beide worden in zowel Servië, Montenegro als Bosnië-Herzegovina op school aangeleerd en een wandeling op straat of eens snuffelen in de krantenkiosk in Servië zal snel leren dat ze beiden worden gebruikt, met een zekere dominantie van het ‘modernere’ Latijnse schrift. ‘Bosnisch’ en ‘Montenegrijns’ zijn in theorie tweeschriftig, maar ook hier domineert het Latijnse schrift.

14 Daarnaast is er ook een controversiële theorie die stelt dat de bogomielen, een gnostische “ketterij” zich in groten getale tot de islam bekeerden uit onwil om tot de rooms-katholieke of de oosters-orthodoxe kerk over te gaan.

15Het Ottomaanse Rijk werd bestuurd door een millet-systeem: het rijk zelf werd bestuurd door moslims, die de politieke en militaire overheersing hadden, maar de religieuze minderheden werden, zij het als duidelijk sociaal en politiek inferieur, geduld. Deze minderheden genoten een zeer grote mate van “zelfbestuur”; voor persoonsgebonden zaken werd het recht waaronder men viel bepaald door de religieuze wet van de eigen gemeenschap. De religieuze elite van de verschillende christelijke groeperingen speelde zodoende de rol van tussenschakel met het hoogste gezag en kon zo een deel van zijn macht en aanzien behouden. Dit geldt in het bijzonder voor de orthodox-christelijke clerus, die een staat binnen de staat vormde. De situatie van de rooms-katholieken was complexer, aangezien het opperste religieuze gezag zich daar buiten het Ottomaanse Rijk bevond (nl. in Rome), en werd geregeld door middel van een veranderlijk stelsel van verdragen met katholieke mogendheden.

16In sommige Groot-Nederlandsgezinde kringen werd en wordt de Vlaamse autonomie en vervolgens onafhankelijkheid gezien als een opstapje naar de Nederlandse hereniging. Misschien is het echter, gezien de Zuid-Slavische ervaring, raadzaam zich over die gedachte te bezinnen: een autonomie die voorafgaat aan de hereniging dreigt immers ook een politieke oligarchie te creëren die zich tegen deze hereniging zal verzetten indien deze de vorm aanneemt van het verdwijnen van de autonomie waar deze laag zijn positie op baseert. Misschien is het voor hen wijselijker te streven naar politieke structuren (bewegingen, later politieke organen, …) die de huidige staatsgrenzen nu reeds negeren, o.m. naar het voorbeeld van (sommige) Baskische bewegingen? Maar de uiteindelijk vrij vruchtbare bodem voor provincialistisch-separatiste ideeën toen Joegoslavië eenmaal eengemaakt werd, valt natuurlijk ook voor een goed deel te verklaren door het gegeven dat de daadwerkelijk ontstane Joegoslavische staat niet veel anders was dan de territoriale uitbreiding van de Servische staatsinstellingen (monarchie, administratie, leger, …). Misschien is het Nederlandse eenheidsstreven misschien wel bij uitstek een idee die gebaat is bij een revolutionaire, ‘bottum-up’-strategie?

17 Een mooie selectie vindt men De klandestiene Roode Vaan. Roemrijke bladzijden uit de geschiedenis van de Kommunistische Partij. Frans Masereelfonds, 1971.

18Sergej Stepnjak-Kravtsjinski (1851-1895), Oekraïens revolutionair uit de kringen van het agrarisch-revolutionaire ‘Land en Vrijheid’, vooral bekend wegens het succesvol liquideren van het hoofd van de Russische geheime politie in 1878. In 1876 nam hij trouwens deel aan de Herzegovijnse boerenopstand tegen de Turkse landheren in 1876.

19Wat uiteraard niets te maken heeft met de hedendaagse neofascistische ‘identitairen’ die deze term soms gebruiken en die overigens als Europees-unitaristen zowat het tegendeel van Princip beogen.