Op het eerste gezicht hebben de Russische Oktoberrevolutie en de Raad van Vlaanderen niet veel met elkaar te maken. Toch zijn er zeer duidelijke linken. Men hoeft maar de chronologie van gebeurtenissen in 1917 zorgvuldig te bekijken.

 

  • 29 dec 1916: oprichting van de Vlaamsche Sociaal Demokratische Arbeidersgemeenschap (VSDAG) door o.m. Jef Van Extergem

  • 4 feb 1917: oprichting van de Raad van Vlaanderen

  • 11 feb 1917: het opperbevel van het Belgisch leger verbiedt de zgn. Frontbeweging

  • 3 maart 1917: een delegatie van de Raad van Vlaanderen vraagt in Berlijn aan de regering van het Keizerrijk het tot stand komen van “een zelfstandig en soeverein Vlaanderen” te vragen op een internationale vredesconferentie

  • 8 maart 1917: in Rusland begint de Februarirevolutie die een einde stelt aan het tsaristische regime op 15 maart 1917

  • 21 maart 1917: de Duitse bezettingsoverheid voert de bestuurlijke scheiding door in de Belgische staat

  • 1 april 1917: het allereerste artikel achter de frontlinie over de Raad van Vlaanderen verschijnt in het Limburgs Studentenblaadje voor Oorlogstijd

  • 8 april 1917: de Belgische regering in Le Havre straffen van 15 tot 20 jaar dwangarbeid in het vooruitzicht voor “medewerking met de vijand voor de vervorming van de instellingen”
  • 7 nov 1917: In Rusland begint de Oktoberrevolutie. Rode Gardisten o.l.v. Lev Davidovitsj Bronstein "Trotski" bezetten cruciale plaatsen in Petrograd, Moskou, etc.

  • 8 nov 1917: Vladimir Iljitsj Oeljanov "Lenin" wordt voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen

  • 15 nov 1917: De Raad van Volkscommissarissen vaardigt een decreet uit waarin het recht op zelfbeschikking en onafhankelijkheid van de nationaliteiten in het Russische imperium erkend wordt

  • 13 dec 1917: de Russische Republiek tekent een (voorlopige) wapenstilstand met het Duitse Keizerrijk

  • 22 dec 1917: de Raad van Vlaanderen neemt in het geheim de beslissing om over te gaan tot de uitroeping van de onafhankelijkheid van Vlaanderen (tegen de wensen van zowel de Belgische als Duitse politieke en militaire overheden)

Toen de Eerste Wereldoorlog begon in augustus 1914 werden zowel de socialistische organisaties als de nationale bewegingen van volken zonder staat in de oorlogvoerende imperia voor hetzelfde dilemma geplaatst: passief zijn of activistisch zijn. In Ierland, onder zowat alle niet-Russische volken in het tsaristische imperium en ook in Vlaanderen waren er belangrijke stromingen in de nationale beweging die er voor opteerden om de actie verder te zetten. In de sociaal emocratie was meestal het tegendeel waar. Het waren “onooglijke minderheden” die besloten dat de klassenstrijd verdergezet moest worden en dat de imperialistische oorlog moest omgevormd worden in een burgeroorlog in de respectievelijke imperialistische staten zelf. De meest toonaangevende beweging onder de nationale bewegingen was in dit opzicht de republikeinse beweging in Ierland. De meest leidinggevende personages in het socialistische kamp waren Lenin, Roza Luxemburg en Karl Liebknecht. Maar alleen Lenin zou er in slagen om uiteindelijk ook een in zekere zin succesvol revolutionair proces in gang te zetten. En in een aantal gevallen waren er revolutionairen die de strijd voor nationale zelfbeschikking uitdrukkelijk verbonden met de klassenstrijd. De bekendste is ongetwijfeld James Connolly, bevelhebber van de Irish Citizens’ Army en een van de meest emblematische leiders van de Ierse Paasopstand. In Vlaanderen was een nog piepjonge Jef Van Extergem, de figuur die het meest ruchtbaarheid aan deze specifieke politieke opstelling zou geven. Maar hoe sterk deze personages ook waren, ze waren afhankelijk van externe steun om te bereiken wat ze bereikten. Zij zochten alle mogelijke hulp die hen dichter bij hun doel kon brengen vanuit het principe “de vijand van mijn vijand is bruikbaar” maar zonder ooit het doel uit het oog te verliezen. Op het proces tegen Van Extergem in 1920 getuigde August Borms: “Hij zegde dat wij niet alleen revolutionair moesten zijn tegen Havere [de Belgische regering] maar ook tegen Berlijn.”

Bij het begin van de oorlog had August Borms in “Het Handelsblad” onder de titel “Ze zullen hem niet temmen” geschreven: “De Vlaming toont zo aan zijn broeder de Waal, hoe uit de liefde tot zijn aangebeden Vlaanderen, tevens een gehechtheid aan ‘t Belgisch vaderland gegroeid is: hij bewijst met heldendaden dat zijne apostelen het even goed voorhadden toen zij in hem stamtrots en eigenwaarde opwekten en hem het Vlaamsche evangelie brachten dat onder andere bevat: “Wij willen noch Franschen noch Duitschers worden! Wij willen onszelf zijn!” Vlamingen, strijdt dus voort met leeuwenmoed. Doet u gelden op het slagveld en overal, zoodat onze regeerders na den oorlog moeten bekennen: Het Vlaamsche volk is nog steeds een heldenras! Zoo een schoon en waardig volk verdient zijn volle recht! En als eerste belooning voor zijn dapperheid en trouw, schenken wij het de Gentsche Hoogeschool!”

 

Borms wilde zich zelf aanmelden als oorlogsvrijwilliger ondanks zijn leeftijd maar vrienden weerhielden hem ervan, wijzend op zijn gezin. Onder zijn invloed meldden zich wel een hele reeks andere Vlaamsgezinden waaronder zes leden van de Groeningherwacht van Merksem. In de rangen van de Vlaamse oorlogsvrijwilligers, vooral dan die welke een academische opleiding genoten hadden, nam de ontgoocheling toe naarmate ze geconfronteerd werden met de werkelijke toestanden in het Belgische leger aan het front. En ze communiceerden dat naar hun achterban. Zo besloot de voorzitter van de Groeningherwacht van Antwerpen al in november 1914 om de vertrouwensmannen van de Groeningherwacht bijeen te roepen om zich te beraden. De eerste bijeenkomst had plaats op 29 november 1914. Het was op één van deze vergaderingen dat een brief besproken werd van de oorlogsvrijwilliger August Willekens waarin de behandeling van de Vlaamse soldaten aan de kaak gesteld werd.

 

De argwaan groeide. In een artikel in Het Handelsblad van 23 januari 1915 riep Borms de Vlamingen op tot grote waakzaamheid. Borms hield zijn eerste “Aktivistische” rede op 8 april 1915 in de Sint-Lutgardisschool te Antwerpen voor de katholieke meisjesstudentenbond “Klimop”. (Het is bij een poging om te verhinderen dat de vlag van deze bond door de Belgische politie zou in beslag genomen worden op de verboden 11 juli-optocht in Antwerpen van 1920 dat de jonge pacifistische Aktivist Herman Van den Reeck door de Antwerpse politie neergeschoten en dodelijk verwond werd.)

 

Vanaf dan zou Borms niet meer ophouden actief op te treden. In juni trad hij samen met de vrijzinnige dichter Raf Verhulst toe tot de redactie van het Aktivistische blad “Het Vlaamsche Nieuws”. Borms helde toen nog over naar het unionisme maar zou net als Verhulst met constant toenemende intensiteit evolueren naar het standpunt van Vlaamse soevereiniteit via de Flamenpolitiek van het Duitse Keizerrijk, een standpunt dat eerst verdedigd werd door de groep Jong Vlaanderen uit Gent. Borms was een van de Aktivisten die er bij het bezettingsbestuur op aandrongen om toezichters te benoemen voor de toepassing van de Belgische wet op het gebruik van de talen in het lager onderwijs in Brussel. Op 1 december 1915 benoemde gouverneur-generaal Moritz Freiherr von Bissing professor Pieter Tack en de schoolopzichter Clerx tot toezichters. Enkele dagen later lichtte rijkskanselier Theobald von Bethmann-Hollweg deze maatregel lovend toe in de Rijksdag.

 

Op talloze redevoeringen bepleitte Borms de vernederlandsing van de universiteit van Gent. In het voorjaar 1916 kwamen de Aktivistische kernen tot het idee van de oprichting van een centraal orgaan dat met meer gezag ten overstaan van de Duitse overheid zou kunnen optreden. Op 23 juli 1916 werd een Middenraad opgericht waarvan Borms voorzitter werd. Steeds meer ging de belangstelling van de Vlaamse Aktivisten ook uit naar het internationale gebeuren. Er was in april 1916 de door het Duitse Keizerrijk toegejuichte (en gesteunde) Paasopstand in Ierland. In november 1916 weidde Borms in “Het Vlaamsche Nieuws” geestdriftige beschouwingen aan de boodschap van de Duitse Keizer in Warschau waarin een zelfstandig Pools koninkrijk met een eigen grondwet voorgesteld werd. Hoe langer de oorlog aansleepte hoe meer de geesten rijpten dat er een vertegenwoordigend lichaam van Vlaanderen moest komen dat met het oog op mogelijke vredesonderhandelingen met gezag de Vlaamse politieke eisen zou kunnen naar voor brengen. De moeizame onderhandelingen tussen de verschillende Aktivistische kernen leidden tot het samenroepen van een Vlaams nationale landdag op 4 februari 1917 in het Vlaams Huis op de Grote Markt van Brussel op basis van het streven naar de volledige zelfstandigheid van Vlaanderen waartoe de afgevaardigden zich schriftelijk moesten verbinden om tot de landdag toegelaten te worden. Hierop werd de Raad van Vlaanderen opgericht. Borms werd aangeduid om met zijn groot prestige zo veel mogelijk weifelaars over te halen.

 

Tijdens de eerste zitting van de Raad van Vlaanderen op 11 februari 1917 werd een delegatie samengesteld die de oprichting van de Raad van Vlaanderen aan gouverneur-generaal von Bissing zou bekend maken en verzoeken om voor de Raad van Vlaanderen een audiëntie bij de hoogste instanties in Berlijn te regelen. Borms kaartte op deze bijeenkomst met von Bissing de opeisingen van Vlaamse arbeiders door de Duitse bezettingsinstanties aan en verzocht het wegvoeren zo veel mogelijk te beperken, Vlaamse arbeiders niet naar bezet Frankrijk te sturen maar naar Duitsland en “in middens waar zij als vrienden zouden behandeld worden”.

 

De delegatie van de Raad van Vlaanderen werd op 3 maart door rijkskanselier von Bethmann-Hollweg, ontvangen. De delegatie bestond uit prof. Pieter Tack, August Borms, Telesphorus Vernieuwe, Emiel Dumon, Jozef Van den Broeck, Jacob Lambrichts en Emiel Verhees. Zij vroeg aan de regering van het bezettende Duitse Keizerrijk de rechten die de Vlamingen van de regering van het Belgische Koninkrijk niet kregen. Prof. Tack beriep zich op het zelfbeschikkingsrecht van de Vlamingen op politiek, cultureel en economisch vlak en drukte de hoop uit dat de rechtsherstellende maatregelen door een vredesconferentie erkend en gewaarborgd zouden worden. De delegatie vroeg "een zelfstandig en soeverein Vlaanderen" zodat het Vlaamse volk dezelfde rechten zou genieten als de andere volken. Het antwoord van de rijkskanselier was bemoedigend. Het Duitse Keizerrijk zou bij de vredesonderhandelingen en na het sluiten van de vrede er alles aan doen om bij te dragen aan “de vrije ontwikkeling van het Vlaamse volk”. Borms drong aan op een integrale oplossing voor het probleem van de opgeëiste arbeiders en drukte de wens uit dat al de personen die uit België als werklozen weggevoerd waren zouden mogen terug keren. De rijkskanselier verzekerde de afvaardiging dat deze wens welwillend zou onderzocht worden en er in de mate van het mogelijke gevolg zou aan verleend worden.

 

Het initiatief van deze delegatie heeft ongetwijfeld een rol gespeeld in het besluit van de Duitse bezettingsoverheid om op 21 maart 1917 de bestuurlijke scheiding in de Belgische staat af te kondigen waardoor in theorie een autonoom Vlaanderen en Wallonië ontstonden. Alle leden van de delegatie werden na de oorlog ter dood veroordeeld en de meeste stierven dan ook in ballingschap (Emile Verhees + Berlijn 1928; Jozef Van den Broeck + Den Haag 1938; Pieter Tack + Nijmegen 1943; Emiel Dumon + Munsbach 1948; Jacob Lambrichts + Heerlen 1951). Alleen Telesphorus Vernieuwe overleed in Vlaanderen (Antwerpen 1933). August Borms werd in 1928 bij een tussentijdse verkiezing in Antwerpen met 83.000 voorkeurstemmen uit de gevangenis verkozen. Hij werd op 12 april 1946 in de rijkswachtkazerne van Etterbeek geëxecuteerd.

 

Ondertussen werd op 1 maart 1917, na enige voorbereidende bijeenkomsten, op een geheime bijeenkomst te Izenberge (nu gemeente Alveringem), de zogenaamde "Beweging van Vlaamsche soldaten aan het IJzerfront" of kortweg "Frontbeweging" formeel opgericht. Eén van de initiatiefnemers, luitenant Joris van Severen, wilde een beweging die "ernstig revolutionair en per divisie" was. Volgens de katholieke volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert heerste er na ruim twee en een half jaar oorlog een algemene haat tegen de Belgische regering en werden meer en meer volksjongens er door "aangetast". De beweging was vooral sterk in de 1e divisie (rekruteringscentrum Gent) en 2e divisie (rekruteringscentrum Antwerpen). In de 4e divisie (rekruteringscentrum Namen – we mogen de massale Vlaamse inwijking in Wallonië niet vergeten -) was er ook activiteit en in de 6e divisie (rekruteringscentrum Brussel) slaagde het regime er in om tegen eind 1917 alle leiders op te pakken en de werking zo de facto stil te leggen. Tot in de herfst '17 zou de beweging er in slagen om paniek te zaaien onder het Belgisch burgerlijke en militaire establishment achter de IJzer en in ballingschap. Haar eerste en centrale eis was: "eerbiedigt de taal onzer Vlaamsche soldaten". Haar leiders waren vooral katholieke studenten, intellectuelen en seminaristen en priesters die zich als oorlogsvrijwilligers aangemeld hadden en/of dienst deden als brancardiers. Op 11 juli 1917 publiceerde ze haar eerste “Open brief aan de koning der Belgen, Albert I” met de beroemde woorden “Alleen in U, O koning, gelooven wij nog.”

Op 1 april 1917 verscheen aan het IJzerfront in “Het Limburgs Studentenblaadje voor Oorlogstijd” het eerste artikel over de Raad van Vlaanderen achter de Belgische linies.

 

Op 8 april stelde de Belgische regering in Le Havre straffen van 15 tot 20 jaar dwangarbeid in het vooruitzicht voor “medewerking met de vijand voor de vervorming van de [Belgische] instellingen, bedoelt voor leden van de Raad van Vlaanderen, professoren aan de vernederlandste universiteit van Gent, inspecteurs op het taalgebruik, etc.

 

Op 11 juni keerde René De Clercq, gevierd dichter, uit ballingschap uit Noord Nederland terug in Vlaanderen om zich aan te sluiten bij de Raad van Vlaanderen. René De Clercq was net als vele duizenden anderen voor het oorlogsgeweld in de zomer 1914 gevlucht naar het Noorden. Daar bleef hij zich inzetten voor de verwezenlijking van de eisen van de Vlaamse Beweging. Dat werd hem door het Belgische regime niet in dank afgenomen met smaad en broodroof ten gevolge. René De Clercq werd er van een kritisch Belgisch patriot en royalist een onbuigzame tegenstander van het Belgische regime. Op 11 juli 1917, vandaag exact 100 jaar geleden, trad hij op als spreker op de Aktivistische 11 juli-herdenking in het Alhambra-theater in Brussel.

 

Inmiddels was rijkskanselier von Bethmann-Hollweg afgetreden en vervangen door Georg Michaëlis. In het vooruitzicht van een internationale vredesconferentie had de Rijksdag had een motie gestemd tegen elke annexatie van “Belgisch” grondgebied. Op 29 augustus was de nieuwe rijkskanselier op doorreis in Brussel. Hij ontving er een delegatie van de Raad van Vlaanderen met onder meer Borms en geleid door prof. Tack. Tack beklemtoonde dat “de nationale bevrijding van het Vlaamse volk en zijn toetreding tot de Centrale Machten volkomen strookte met de door de Rijksdag gestemde motie.” De eis van de onafhankelijkheid van Vlaanderen werd gekoppeld aan een tolverbond met het Duitse Keizerrijk om de ontwikkeling van de nieuwe staat te verzekeren. De nieuwe rijkskanselier antwoordde dat er door de kanselierswissel niets veranderd was aan de politiek van het Keizerrijk ten opzichte van het steven van de Raad van Vlaanderen.

Het uitblijven van ingrijpende maatregelen voor het realiseren van de Vlaamse onafhankelijkheid leidde tot protest in de Raad van Vlaanderen en het bestuur moest het ontgelden. Er werd een nieuw bestuur verkozen dat bestond uit grotendeels dezelfde vertegenwoordigers maar met andere functies. Borms en prof. Josué De Decker wonnen aan invloed. Op 23 november had een afvaardiging van de Raad van Vlaanderen te Brussel een ontmoeting met de Duitse minister van buitenlandse zaken Richard von Kühlmann. De minister verzekerde aan de delegatie dat er geen wijziging was van de politiek van de rijksregering “ten aanzien van België”.

 

Hoe langer hoe meer werden de Aktivisten zich ervan bewust dat het noodzakelijk was dringend een daad te stellen van waarbij voor het aanschijn van de wereld verklaard werd dat de Vlamingen een volk zijn dat zijn eigen nationaal bestaan opeiste. Op de zitting van de Raad van Vlaanderen van 22 december 1917 bracht prof. Josué De Decker uitvoerig verslag uit over de gevoerde onderhandelingen. Op deze zitting pleitte Borms verschillende malen voor “de politieke scheiding”. Na herhaalde tussenkomsten stelde hij: “Wij leven snel in deze tijden. Wij weten niet wat de dag van morgen brengen kan. De vrede hangt in de lucht! Hij kan onmiddellijk intreden. Ik zou dan ook vragen van het ogenblik gebruik te maken om de politieke scheiding uit te roepen. De Duitsers weifelen omdat ze geen vertrouwen genoeg in ons hebben. Willen wij niet verrast worden door de gebeurtenissen, dan moeten wij onszelf helpen. De Duitsers willen zich niet verbinden. Zij willen de handen vrij houden. Wij spelen eenvoudig het spel van de Duitsers indien wij daar niet tegen opkomen. Het is zeker dat er achter de schermen onderhandeld wordt. Dit zal ten slotte op onze rug gebeuren indien wij niet daadkrachtig de zelfstandigheid eisen. Als wij deze avond willen, dan hebben wij ze. Wij stellen een commissie van gevolmachtigden en een bureel van de Raad aan en wij geven opdracht de reis naar Berlijn te ondernemen. Daar gaan wij de Rijkskanselier afeisen wat Vlaanderen reeds zal beslist hebben.”

 

Hierna werd overgegaan tot de stemming over een motie die de politieke zelfstandigheid van Vlaanderen verklaart en oproept tot het verkiezen van een bureau voor de Raad van Vlaanderen en een Commissie van Gevolmachtigden. De aanstelling van de Commissie van Gevolmachtigden werd verdaagd tot 5 januari 1918. De bekendmaking van de onafhankelijkheidsverklaring zou eerst gebeuren in Duitsland, ten aanzien van Vlaamse gevangenen in het modelgevangenenkamp van Göttingen, naar aanleiding van het Kerstbezoek van de delegatie van de Raad van Vlaanderen aan de Vlaamse krijgsgevangenen. Onder Duitse druk zou de uitroeping van de Vlaamse onafhankelijkheid pas bekend gemaakt worden op een massameeting 20 januari 1918 in het Alhambratheater te Brussel.

 

Net als in Ierland en zo veel andere landen was er een gevoel dat “het uur van Vlaanderen sloeg”, dat het uur van de waarheid aangebroken was. De dichter en Aktvistisch propagandist René de Clercq schreef in zijn gedicht “Aan die van Havere toen zij vergaten dat ook Vlaanderen in België lag“:

Zo gij de meerderen doemt tot minderen,
zo gij het brood uit hun monden rooft,
wijl gij het bloed eist van hun kinderen,
kome dit bloed niet over uw hoofd...!
Heb ik geen recht, ik heb geen land;
heb ik geen brood, ik heb geen schand;
Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en tand
sta ik recht voor u,
vecht voor u!

 

De radicale Aktivisten weigerden geleidelijk vanaf 1917, na de Ierse Paasopstand van 1916, na de Russische revoluties van februari en oktober die de onafhankelijkheid van Polen, Finland, Oekraïne, etc. hadden meegebracht, nog langer politieke bedelaars te zijn zoals de passivisten en de minimalisten als Frans Van Cauwelaert. Er was de overtuiging dat een nieuwe wereld werd gesmeed en dat Vlaanderen daar volwaardig deel moest van uitmaken. De Clercq dichtte in “De Vlaamsche smeder”:

 

Zwarte reus met uw schort van leder,
De oude banden liggen te vuur.
Hameren, hameren, Vlaamsche smeder,
Deugdlijke vormen, werk van duur.

Let op uw taak, de tijd is gunstig;
Zing, maar een hard en kranig lied.
Hameren, hameren, kort en kunstig,
Dat Van Boeckel zijn meester ziet.

Of er het heele land om davere,
Zeker en dapper, slaan maar, slaan!
Hooren moeten ze 't tot in Havere,
Dat er geen knechts voor het aambeeld staan.