Exact 450 jaar geleden, op 1 april 1572, namen de watergeuzen onder leiding van kapitein Willem II van der Mark, heer van Lummen, Den Briel in. Het was de eerste geslaagde operatie in de 80-jarige bevrijdingsoorlog van de Nederlanden tegen het Spaanse koninkrijk.


In augustus 1567 kwam Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, aan in de Nederlanden. Op 2 augustus deed hij zijn intrede in Brussel, sedert de Boergondische tijd zowat de politieke hoofdstad van de Nederlanden. De hertog werd “Alva” genoemd” door de bevolking. Hij was gezonden door de Spaanse koning Filips II om de Nederlanden te bestraffen voor hun opstandigheid, in het bijzonder op godsdienstig vlak sedert de beeldenstorm in 1566. Naar de normen van zijn tijd was “Alva” een beschaafd en zeer godsvruchtig man, maar precies vanwege van dat laatste ook een stipte handhaver van de wetten van Koning en Kerk, met alle gevolgen van dien. Alva moest orde op zaken stellen in de Nederlanden, de godsdienstige dissidente onderdrukken, en tevens zorgen voor het opleggen van het absolutistische bestuur dat koning Filips II overal in zijn rijk wilde invoeren. Daarvoor wilde hij ook kunnen rekenen op vaste belastingen. Daartoe zouden op alle handelstransacties een belasting van een tiende penning (10%), een twintigste penning (5%) en een vermogensbelasting van een honderdste penning (1%) ingevoerd worden. Hiertegen rees zoveel protest dat Alva zijn plannen diende uit te stellen. Hij moest zich tevredenstellen met een afkoopsom van twee miljoen gulden per jaar die door de Staten op de oude wijze, dus via een bede bij de steden, bijeengebracht werd. Hij richtte een Raad van Beroerten, een uitzonderingsrechtbank, op die de gewone rechtsgang opzijschoof en een meedogenloze opsporing en bestraffing van “ketters” organiseerde. Terdoodveroordelingen, verbanningen en confiscaties volgden elkaar in snel tempo op. Ten gevolge daarvan kwam een nieuwe stroom van godsdienstvluchtelingen op gang.


In het noorden van Frankrijk, in Oost-Friesland en Engeland verbleven enkele tienduizenden Nederlanders die hunkerden naar hun terugkeer en herstel in hun bezittingen. De avontuurlijksten en de wanhopigsten sloten zich aan bij de zeegeuzen. Ze opereerden vanuit La Rochelle in Frankrijk, Engelse en Oost-Friese havens, van waaruit ze de Noordzee afspeurden om Spaanse en Nederlandse schepen te kapen. Hoe talrijker ze werden hoe meer er plannen gemaakt werden om verder te gaan en een invasie op touw te zetten. Willem van Nassau, de prins van Oranje, had in het voorjaar en de herfst van 1568 reeds twee mislukte invasiepogingen met huurlingenlegers gedaan. In mei hadden Lodewijk en Adolf van Nassau, broers van de prins, een invasie in het noorden geleid, waarbij Adolf op 23 mei gesneuveld was bij Heiligerlee. Op 21 juli werd Lodewijk verslagen door Alva bij Jemgum. In de herfst had de prins zelf de leiding over een leger dat zich op Brabant richtte, maar Alva vermeed de confrontatie en Willem diende in december zijn leger te ontbinden.

In 1571 maakte Alva aanstalten om de tiende penning in verzachte vorm te heffen. Het zou slechts om een belasting van 3,3% gaan en geheven worden bij de laatste verkoop, d.w.z. aan de eindverbruikers. Maar ook hiermee wekte hij algemene verontwaardiging en de stadsbesturen in de Nederlanden durfden hun medewerking niet te geven. Het zorgde er voor dat Willem een derde veldtochtplan voorbereidde. Vanuit het oosten, vanuit het zuiden met de steun van Franse protestanten en vanuit de zee door watergeuzen zouden gelijktijdig invasies moeten beginnen in juni. Wellicht lekten de plannen uit, en koning Filips liet bij koningin Elizabeth van Engeland protesteren dat haar havens gebruikt zouden worden als steunpunt voor militaire operaties tegen de Spaanse Nederlanden. Elizabeth wilde op dat moment geen oorlog met het Spaanse koninkrijk en verbood in februari de zeegeuzen nog langer gebruik te maken van Engelse havens. De zeegeuzenvloot moest dus vertrekken in het stormseizoen. Het oorspronkelijke plan was een aanval op Enkhuizen maar door een storm kwam de zeegeuzenvloot zuidelijker voor de Hollandse kust terecht, voor het plaatsje Den Briel. Het Spaanse garnizoen dat er verbleef was op dat moment grotendeels vertrokken. Een veerman, Jan Pieterszoon Coppelstock, zag de vloot en voer ernaartoe om hen te informeren over de afwezigheid van de Spanjaarden. Op advies van Willem Blois van Treslong besloot zeegeuzenkapitein op 1 april 1572 Den Briel aan te vallen en te veroveren in naam van de prins van Oranje. De inname verliep vlot en de Spaanse troepen konden niet oprukken naar Den Briel vanwege overstromingen. Vanuit Den Briel veroverden de zeegeuzen dezelfde maand nog Vlissingen en Veere. Toen in mei Enkhuizen zich aansloot bij Oranje, was dat het sein voor talrijke andere plaatsen in Holland en Zeeland om hun steun aan de prins van Oranje te verklaren en zeegeuzen binnen hun stadspoorten te laten. Zo was de basis gelegd voor de verdere bevrijdingsoorlog.


Op veel plaatsen in de Nederlanden werd de inname van Den Briel verwelkomt. Toen het nieuws van de inname bekend raakte in Brussel brak een algemene uiting van vreugde en leedvermaak uit. Op 28 februari had Alva geprobeerd de tiende penning te laten innen op straffe de betaling van 10 gouden reales. Omdat de stedelijke notabelen weigerden hun medewerking te verlenen of Alva hen daar in ieder geval van verdacht gaf hij opdracht 17 Brusselse notabelen op te pakken en op te knopen aan hun deurposten. Omdat het bevel niet uitgevoerd werd, werd opdracht gegeven om de luitenant van de amman op te knopen aan de ijzeren pijlers van de ramen van het stadhuis omdat hij geweigerd zou hebben het bevel op te volgen in verband met de notabelen. Op dat moment kwam het nieuws van de bevrijding van Den Briel…


Willem van Lummen wordt verweten een grenzeloze wreedheid aan de dag gelegd te hebben, in het bijzonder tegenover priesters en andere katholieke religieuzen. Vermaard is de terechtstelling van 17 priesters en 2 broeders te Gorkum op 9 juli 1572 nadat hij ze eerst had laten martelen. Op 20 juni werd Willem van Lummen door de prins van Oranje benoemd tot zijn vertegenwoordiger in Holland. We mogen niet vergeten dat talrijke clerici ook fungeerden als de ogen en de oren van de inquisitie en van de Spaanse bezettingstroepen. Wat de exacte drijfveer was voor Willem van Lummens wreedheid weten we niet. Het was natuurlijk een tijd waarin wreedheden schering en inslag waren, ook binnen het wettelijke kader. Misschien speelden persoonlijke motieven. Zo weten we van Jan van Hembyze, een van de belangrijkste leiders van de Gentse calvinistische republiek, dat hij (ook) gedreven werd door wraakzucht wegens het lot van zijn zoon. Die had zich bij de bosgeuzen aangesloten. Op de vlucht gedreven door de Spaanse troepen in de richting van de kust om zich aan te sluiten bij de zeegeuzen verdronk hij onderweg. Voor zijn dood verzoende Willem II van der Marck, heer van Lummen, zich met de katholieke kerk. Toen hij op 1 mei 1578 stierf werd hij begraven in de katholieke kerk van Lummen als heer van de heerlijkheid.

O Nederlandt, ghy syt belaen,
Doodt en leven voor u staen;
Dient den tyran van Spaengien,
Of folght, om hem te wederstaen,
Den prince van Orangien.