Onlangs deed zich in het Belgische federale parlement een incident voor waarbij de naam Daens en het politiek erfgoed van het daensisme ter sprake kwam. Staatssecretaris Mathieu Michel (MR) prak er de Aalsterse burgemeester Christophe D’Haese (ex-VLD, nu N-VA) aan als “meneer Daens”. Daarop reageerde de CD&Ver Koen Geens, die zich blijkbaar in de wiek geschoten voelde met de opmerking: “‘Daens c’est nous, c’est le début de la démocratie chrétienne.’ We kunnen zowel de heer Michel als de heer D’Haese geruststellen. Koen Geens voelde zich ten onrechte in de wiek geschoten en kent blijkbaar de geschiedenis van zijn eigen partij niet.

In 1893 werd door een aantal uitgesproken sociaal en Vlaams voelende katholieken de Christene Volkspartij opgericht. Onder hen de drukker en uitgever Pieter Daens uit Aalst. Ze hadden eerst geprobeerd om binnen de Katholieke partij quota te krijgen voor hun vertegenwoordigers op de kieslijsten. Dat werd door het conservatieve establishment onder leiding van volksvertegenwoordiger Charles Woeste radicaal afgeblokt. Toen ze met hun eigen partij van start gingen vroegen ze de broer van Pieter Daens, priester Adolf Daens, om als kopman en stemmentrekker op te treden. Nadat priester Adolf Daens jarenlang het leven zuur gemaakt was en zo goed als in de ban gedaan werd door het establishment van de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) in de Belgische staat, voltrok zich een definitieve breuk tussen de jonge Christene Volkspartij en de Katholieke Partij. Precies door de aanhoudende boycot door de Katholieke Partij en het establishment van de RKK ging de daensistische partij verloren in het tweede decennium van de 20e eeuw. Na WOI zijn de daensisten in groten getale overgegaan naar de Frontpartij en later zijn velen doorgestroomd naar het VNV, dit alles inclusief daensistische volkshuizen, bladen, ziekenkassen en zelfs stakingskassen. Een aantal belandde via die weg helaas in de collaboratie. Maar niet allen: grote uitzondering waren Hector Plancqaert en een groep getrouwen, die een afzonderlijke Vlaamse antifascistische en anti-autoritaire koers bleven volgen.

 

De figuur van priester Adolf Daens was in kringen van "echte katholieken" (dus aanhangers van de RKK én partij) tot in de jaren 1950-'60 taboe. Vele jongere daensisten belandden na WOII in de Volksunie. Sommigen maakten andere omzwervingen: zo sloten Bert van Hoorick en Louis Paul Boon, beiden uit een daensistisch milieu, zich aan bij de Vlaamsche Kommunistische Partij om vervolgens de overstap naar de sociaaldemocratie te maken.

 

De figuren die binnen de Katholieke Partij in het interbellum vormgegeven hebben aan "de christendemocratie" waren geen oorspronkelijke daensisten, die immers gebroken hadden met het RK establishment, maar anderen, eveneens geïnspireerd door de pauselijke encycliek Rerum Novarum maar dan zonder breuk met het RK establishment. Vaak waren het leden van de Katholieke ArbeidersJeugd (KAJ) (kajotters) geïnspireerd door Jozef Cardijn die later om bewezen diensten trouwens tot kardinaal verheven werd.

De heer Geens heeft dus gelijk dat Daens het begin is van de christendemocratie. Maar de CD&V heeft met dat begin van de christendemocratie in Vlaanderen niets te maken, toch niet in positieve zin. In tegendeel, de voorlopers van de CD&V waren de doodgravers van de Christene Volkspartij. De échte, oorspronkelijke christendemocraten (met onder meer Hector Plancqaert) hebben hun erfenis doorgegeven aan hoofdzakelijk het (brede) Vlaams-nationalisme: in materiële zin (infrastructuur) en in ideologische zin, al toont niet elke stroming die geestelijke erfenis altijd waardig. In geen enkele zin van het woord kan de CD&V als partij zich echter de erfgenaam wanen van het historische daensisme: zij is net de waardige opvolger van het establishment dat door het uitgesproken Vlaamse en anticonformistische daensisme met man/vrouw en macht werd bestreden.