Op 13  juli 1148 ontving Bernardus van Clairvaux het vrijgoed van Cambron van Anselme de Trazignies. Het goed was gelegen bij het dorpje Cambron in het graafschap Henegouwen, vlakbij het grotere dorp Brugelette en aan de Blanche, een zijrivier van de Dender. Bernardus stuurde er Fastré de Gaviamez en 12 andere geestelijken heen om de bouw van een abdij voor te bereiden. In 1151 kwam Bernardus zelf naar Cambron, wellicht om de eerste steen te leggen van de abdij die uitgroeide tot een van de rijkste cisterciënzerabdijen in de Nederlanden met uithoven in onder andere Diksmuide, Stoppeldijk, Rosières, Tienen, Horrues, Wodeke, etc. In het begin van de 14e eeuw ontstond er een intensieve Mariaverering in de abdij met onder meer een jaarlijkse processie. Naast de eigenlijke abdijkerk bevonden zich verschillende kapellen op het goed van de abdij waaronder een kapel van Notre-Dame de Cambron.

 

De abdij werd na de invasie van de Franse revolutionaire troepen (1795) in 1796 opgeheven en in 1797 in belangrijke mate vernield. Het goed werd in 1798 verkocht aan de grafelijke familie du Val de Beaulieu die er een kasteel op bouwde. Momenteel bevindt zich Pairi Daiza op het vroegere landgoed van de abdij.

Aan de basis van de Mariaverering in Cambron ligt een legende die ontstond naar aanleiding van een mirakel dat er zou hebben plaats gevonden. “Op 26 april 1322, vond een jood met de naam Guillaume onderdak in de abdij. Toen hij het schilderij met de aanbidding van het kind Jezus door de Drie Koningen zag mondde zijn haat tegen de Heilige Maagd uit in beledigingen en godslastering. Vijf maal stak hij zijn lans in de beeltenis van de Heilige Maagd. Maar een mirakel gebeurde. Uit ieder van de vijf verwondingen vloeide bloed. De bestraffing van de jood was ook een mirakel. Nadat verschillende monniken tussenbeide gekomen waren was het uiteindelijk de verlamde Jean Li Flamens (Jan de Vlaming) die door de Heilige Maagd uitverkoren werd om haar kampioen te zijn en de jood in een tweegevecht te verslaan.”

Deze oude legende leert ons twee zaken. Bekend is dat er een wijdverbreide anti-joodse opstelling was die door de katholieke kerk vaak werd aangewakkerd. Anderzijds zien we dat joden de enigen waren die bankiersactiviteiten mochten ontplooien omdat ze daarmee het verbod van de  katholieke kerk aan haar gelovigen overtraden om geld te verdienen zonder “ te werken in het zweet uws aanschijns”, de straf die door God aan de mensen was opgelegd na hun verdrijving uit het aards paradijs. Joden waren dus goddeloze woekeraars of zo werden ze toch voorgesteld. Woekeraars zoals de nieuwe rijken in de steden, in onze gewesten de drapiers, de lakenhandelaars die de hele handel van wol tot afgewerkt laken beheersten. En in de legende zien we dat de Heilige Maagd, twintig jaar na de slag op het Groeningeveld te Kortrijk (1302) en één jaar voor het uitbreken van de grote opstand van het Vlaamse kustland gesteund door het textielproletariaat van Brugge (1323-1328), uitgerekend een lamme (lam gewerkte?) Vlaming uitverkiest om de goddeloze woekeraar te verslaan. Een arme Vlaming wordt hier voorgesteld als de verdediger van de christenheid. In een periode waarin de koningen van Frankrijk oorlog voerden tegen het graafschap Vlaanderen en tegen de Vlaamse opstandelingenlegers met de “Oriflamme”, de banier voor de kruisvaarten. We weten dat in nogal wat religieuze kringen, vooral bedelorden, sympathie bestond voor de strijd van de uitgebuite armen tegen de grootgrondbezittende adel en de handelsburgerij. Denken we aan de Gentse minoriet die in zijn “Annales Gandenses” met veel leedvermaak beschrijft hoe de kruim van de Franse ruiterij door het Vlaamse textielproletariaat tot “voedsel voor de wormen” wordt gedegradeerd. Onder de monniken in Cambron waren er ongetwijfeld ook van Vlaamse afkomst. Wellicht waren er ook in de abdij van Cambron religieuzen die sympathiseerden met de strijd van wevers en volders…

https://books.google.be/books?id=J8EWAAAAQAAJ&pg=PA1&dq=abbaye+de+cambron+histoire&hl=fr&source=gbs_selected_pages&redir_esc=y#v=onepage&q&f=false